schrijving van een verloren gegaan schilderij en een aantal moderne kunstenaars krijgt de opdracht om deze ecphrasis terug gestalte te geven. Een exemplum bij uitstek van de these dat verdwijning van kunst tot nieuwe creaties aanzet. Het probleem waarvoor de vertelster werd opgeroepen, is Gratia, een van de personificaties op het schilderij. Haar taak is het om uit te zoeken wat de rol van Gratia, ‘de prinses van de compensatie’ wel mag zijn (p. 67). Maar Gratia blijft een leemte, alleen door de ecphrasis aanwezig als een schaduwbeeld, ‘de vorm van een gemis’ (p. 77).
In deel drie is Florence de uitverkoren kunststad. Daar ligt het op te lossen raadsel in de culinaire sfeer: waarom heeft een van Florences bekendste koks zijn specialiteit gemaakt van ‘duif met lollo rosso’? (p. 91). Via Salmacis en Hermaphrodite blijkt dit gerecht symbool te staan voor kunst die voldoet aan de behoefte aan ordening en synthese. Maar geen van de verhalen die ter verklaring voor het raadsel worden aangedragen biedt een overtuigende uitleg.
Er is geen wet meer die ons leidt, geen richtlijn, wat rest is een overvloed aan perspectieven. Het leven is de kermis van Dokter Gyrinos, specialist filosofische remedieën. ‘Probeer het maar niet te begrijpen’, zei hij en hij vertelde verhalen. ‘Verhalen die het ongerijmde ongemoeid lieten.’ (p. 110). Februari zorgt er in haar roman ten allen prijze voor een veelheid van invalshoeken te bewaren, zelfs over haar eigen persoon. De brieven die op het einde van elk deel aan diverse geadresseerden worden gericht, zijn ondertekend door haar alter ego's, Milou, Margaret of Matthias Februari. Gezien een persoonlijkheid geen vaste identiteit heeft, kan zij niet de beperking van één naam dragen. Ook via speelse etymologische verbanden wordt de veelkantigheid en toevalligheid van betekenissen in het licht gezet.
Regelmatig brengt de auteur een ethische dimensie in het werk ter sprake. ‘De ecphrasis doet wat de ethiek doet [...] Beide [...] geven wel voorschriften, maar kunnen slechts hopen op een sympathieke interpretatie.’ (p. 77). Uit respect voor zijn autonomie in handelen en interpreteren, weigert Februari om aan de lezer haar keuzes op te dringen. ‘Compassie’ noemt ze die onwil om verordeningen op te stellen (p. 30). Wel is ze dwingend in haar bezorgdheid om hem zoveel mogelijk verschillende kanten van de verwarring te laten zien. Zodat hij niet, zoals de lezers, die na de tweede zin van het voorwoord al afhaken, meent direct te kunnen oordelen over goed en kwaad.
Het is onmogelijk om eenduidige en gezagsvolle beweringen te doen. Vandaar dat Februari zo luchtig doet over wetenschappelijke kennis en te pas en te onpas met encyclopedische of historische informatie komt aandraven. Het is een afrekening met de ongepaste eerbied voor wijsheid. Ze klimt zwierig op het piedestal van kennis en wetenschap en debiteert wat haar op dat moment te binnen schiet. Kennis, een overdracht van feiten, noemt ze ‘een standaardvoorbeeld van de mogelijkheid tot undiminished giving, het geven zonder zelf iets te verliezen’ (p. 43). Wie dat etaleren van eruditie pretentieus vindt, leest over de relativeringen heen: ‘Dat alles weet u, zoals ik het weet. Ergens gelezen.’ (p. 66) Met andere woorden, als u en ik de encyclopedie op de goeie plek openslaan, dan kunnen we daar ook lezen dat bijvoorbeeld iso-boterzuur vrijelijk te vinden is in johannesbrood. Kennis is vaak een kwestie van toeval. Dat het de lezer daarbij allemaal wel eens te veel kan worden, is een andere zaak.
De zonen van het uitzicht is geen makkelijk te begrijpen tekst, maar ‘een rapsodie, een wemeling van aanhalingen, en geen ervan tastbaar, een warreling van overleveringen, en geen ervan compleet. De personages bleven onberoerd, de betrekkingen vormloos, de karakters onomlijnd.’ zo stelt Februari vast in het nawoord. Van de paradijsbeloftes uit de proloog is niet veel in huis gekomen. ‘Toegegeven’ schrijft de vertelster, ‘ik zou u eigenlijk naar het paradijs terugbrengen en deed het niet, maar