De landkaart van de dood
Stefan Hertmans
‘Goed in kaart gebracht en welbestuurd ligt Spitsbergen in de IJszee, een koud vlot, het laatste, stenen houvast op zijn tocht in een andere tijd’.
Wie zich in het landschap van Christoph Ransmayrs boeken waagt, voelt zich al lezend geleidelijk afscheid nemen van de gewone of bewoonde wereld: de ontwikkeling van het verhaal kiest zich een weg op de landkaart, en de plot ligt verborgen in het tot leven lezen van de kaart. Het vertrekpunt is dichtbij, het is een stad - Rome in De andere wereld, Wenen in De verschrikkingen van het ijs en de duisternis -, een wereld die bekend aandoet en die we gevuld weten met herkenbare geschiedenis. Maar er is een reden om daaruit weg te komen, om te ontsnappen naar een punt waar geschiedenis en landschap zich oplossen als een fata morgana op de horizon.
Zoals Cotta zijn vriend Ovidius wil vinden in een onwaarschijnlijk lege en mythische wereld ergens aan de Roemeense kust bij de Zwarte Zee, zo wil Jozef Mazzini de Oostenrijks-Hongaarse noordpoolexpeditie onder leiding van Carl Weyprecht en Julius Payer achterna (die vond plaats in 1873).
Cotta zal Ovidius niet vinden in Tomi; alleen de resten van de Metamorfosen, mythische figuren die, een beetje zoals in Jean Rays Malpertuis, ongemerkt zijn blijven voortbestaan - Echo bijvoorbeeld, met een zwervende plek op haar lichaam (een betekenisvolle omkering: alsof een landkaart over het lichaam zwerft en niet omgekeerd, een incorporatie van de geobsedeerde droom die in Ransmayrs zwervers leeft).
Cotta ontmoet de leegte, want hij kan zelfs niet vaststellen of Ovidius nog leeft - de dood zou een zekere zinvolheid van de expeditie betekend hebben, iets dat geverifieerd raakt; nu echter is er alleen maar de obsederende leegte van een wereld die zijn betekenis niet prijsgeeft, en dit raadsel onophoudelijk toont in de desolate vormen van een lege natuur. De bladzijden waarin Ransmayr die wereld tekent, behoren tot de sterkste landschapsevocaties die ik ooit las.
Hetzelfde deed hij, op een minder lyrische, wat meer journalistieke manier, in zijn eerste roman over de poolexpeditie (deze roman werd later, vanwege het succes van De laatste wereld, vertaald, maar hij is al van 1984).
Net als Cotta, zal Jozef Mazzini in zijn expeditie niets kunnen verifiëren: hij sterft in 1981, ergens aan de rand van de pool, wellicht opgevreten door de sleehonden die hij aan het africhten was. Wij als lezers passeren hem als het ware, maken een bocht in de tijd en de ruimte, en gaan wel de ijswoestijn in. Wat Mazzini niet kan, doen wij wel (of doet Ransmayr wel, want uiteindelijk is hij de auctoriële expediteur, een soort god die zelfs de landkaart, waarover wij lezend kruipen, zelf schept): we dringen door in de verschrikking van de poolnacht, zes maanden duisternis en onwaarschijnlijke vrieskou, de eindeloze ijsmassa's die het schip van de expeditie, de Tegethoff, dreigen te verpletteren, de spanningen bij de bemanning, de maniakale hoop en het eergevoel, de koortsdroom dat er nieuw land te ontdekken en te benoemen valt, en dat de naam van de ontdekker op die manier een soort eeuwigheid zal verwerven door zich op de kaart in te schrijven - de jongensdroom een eiland of stukje onherbergzaam rotsgebied de naam van een geliefde bekende te kunnen geven, zodat die persoonlijke glimp van een vergankelijk mensenleven als het ware een wetenschappelijke en dus onaantastbare status krijgt. - In feite, net zoals in De laatste wereld, iemand achterna gaan die het in zijn hoofd heeft gezet een monument op te richten dat de tijd zal trotseren - een stukje planeet uit te kiezen en te zeggen: Eregi