Yang. Jaargang 26
(1990)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Curriculum vitae dr. Walter BenjaminGa naar eindnoot1.
| |
[pagina 8]
| |
Weigering van het Duitse staatsburgerschap aan de Jood Walter Benedix Schönflies Benjamin. Dossierstukken.
vers, o.a. met André Gide, Jules Romains, Pierre Jean Jouve, Julien Green, Jean Cassou, Marcel Jouhandeau, Louis Aragon. In Parijs stootte ik op de sporen van Rilke, en kreeg ik contact met de kring rond Maurice Betz, Rilkes vertaler. Intussen probeerde ik het Duitse publiek informatie te geven over het Franse geestesleven, dit door regelmatige verslagen in de ‘Frankfurter Zeitung’ en de ‘Literarische Welt’. Van mijn Proustvertaling konden voor het aan de macht komen van Hitler drie delen verschijnen (Berlijn,1927 en München, 1930). De tijd tussen de twee wereldoorlogen valt voor mij uiteraard uiteen in de twee perioden voor en na 1933. In de eerste periode leerde ik door lange reizen Italië, de Scandinavische landen, Rusland en Spanje kennen. De oogst van deze periode ligt, behalve in deal vermelde werken, opgetast in een aantal karakteristieken van het werk van belangrijke hedendaagse schrijvers en dichters. Daarbij horen omvangrijke studies over Karl Kraus, Franz Kafka, Bertolt Brecht, en ook over Marcel Proust, Julien Green en de surrealisten. In deze periode ontstond ook een aforistische verzamelbundel, Einbahnstrasse (Berlijn, 1928). Daarnaast hield ik me ook bezig met bibliografisch werk. In opdracht stelde ik een volledige bibliografie samen van en over G. Chr. Lichtenberg, die niet meer in druk verschenen is. Ik verliet Duitsland in maart 1933. Sindsdien zijn mijn belangrijkste studies alle verschenen in het tijdschrift van het ‘Institut for Social Research’. Mijn opstel ‘Probleme der Sprachsoziologie’ (Zeitschrift für Sozialforschung, 1935) geeft een kritisch overzicht van de huidige stand van de taalfilosofische theorieën. Het essay ‘Carl Gustav Jochmann’ (ibidem, 1939), is een echo van mijn onder- | |
[pagina 9]
| |
zoek op het gebied van de Duitse literatuurgeschiedenis. (Hier hoort ook een verzameling 19de-eeuwse Duitse brieven thuis, die ik in Bern publiceerde.) Een neerslag van mijn studie van de hedendaagse Franse literatuur geeft mijn opstel ‘Zum gegenwärtigen gesellschaftlichen Standort des französischen Schriftstellers’ (ibid., 1934). De opstellen over ‘Eduard Fuchs, der Sammler und der Historiker’ (1937) en over ‘Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit’ (1936) zijn bijdragen tot de sociologie van de beeldende kunst. Het laatstgenoemde werk probeert bepaalde kunstvormen (vooral de film) te begrijpen vanuit de functieveranderingen waaraan de kunst in het kader van de maatschappelijke ontwikkelingen onderworpen is. (Een analoge probleemstelling op literair gebied onderzoekt mijn opstel ‘Der Erzähler’, dat in 1936 in een Zwitsers tijdschrift verschenen is.) Mijn laatste werk, ‘Über einige Motive Baudelaires’ (1939) is een fragment van een ruimer onderzoek, waarin ik mede opgave heb gesteld om van de 19de-eeuwse literatuur het medium te maken van de kritische kennis van deze eeuw.
Vertaling: Eddy Bettens |
|