Yang. Jaargang 25
(1989)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||
Hölderlin in Holland
| |||||||||||||||||||||||||
Hölderlin vertalenDat laatste is ook vroeger al gebeurd, maar dan in onzaliger tijden, zowel in Nederland als in Vlaanderen. De meest intense vertaalactiviteit tot dusver viel namelijk te noteren rond 1943, het jaar van de grootscheepse Duitse Hölderlin-Feier, en was dan ook overwegend een vorm van culturele collaboratie of, minstens, ‘aecomodatie’. Onder die vertalingen bevinden zich in Vlaanderen de afzonderlijk verschenen boekjes van Wies Moens en J.L. de BelderGa naar eind4.. Eveneens van 1943 is een kleine bloemlezing met vertalingen van gedichten, brieven en fragmenten uit de Hyperion eri het beschouwend proza, van het bruine duo Roel Houwink-George de SévooyGa naar eind5.. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||
In het Hölderlin-Jahrbuch 1984-1985 verwijst Den Besten m.b.t. de oorlogstijd nog naar een aantal vertalingen in tijdschriften, o.a. van de - overigens onverdachte - dichters Engelraan en Binnendijk. Voor Vlaanderen constateert Dirk de Geest ‘dat na de oorlog Hölderlin als model vrijwel geheel naar de achtergrond verdwijnt’Ga naar eind6. om pas vanaf het eind van de jaren zeventig weer aan belang te Winnen, ‘maar ditmaal vanuit een uitgesproken modernistische en deconstructionistische optiek’Ga naar eind7.. De eerste gebundelde vertalingen van na de oorlog komen van Kreatief-redacteur Jaak Fontier, die zowat 125 gedichten heeft vertaald, ‘waaronder alle belangrijke’Ga naar eind8.. Uit dat corpus heeft Fontier een kleine vijftig gedichten gelicht, die in 1981 verschenen onder de titel Wat blijft, stichten de dichters. Ook Vlaams is Weerloos (1987), een bij de Kortrijkse boekhandel Theoria verschenen bundel met vertalingen van een twintigtal gedichten, overwegend greatest hits (o.a. An die Parzen, An die Deutschen, Da ich ein Knabe war, Hälfte des Lebens, Brot und Wein) en van de hand van de Leuvense professoren Piet Thomas en Ludo Verbeeck. Maar we zouden het over Holland hebben. Na de oorlog werd Hölderlin één van de cult-dichters van de Vijftigers. Met name bij Lucebert zijn daar ook Sporen van terug te vindenGa naar eind9.. Den Besten vermoedt dat ook in het werk van Andreus reminiscenties aan Hölderlin terug te vinden zijn. Qua vertalingen gebeult er echter zo goed als niets, misschien wel omdat Hölderlin aanvankelijk nog te veel geassocieerd wordt met het beeld dat de nazi's van hem hadden opgehangen. Zo verschijnt de eerste Nederlandse (Hollandse) vertaling van de Hyperion, van G.L. Dijkman, in 1949 in AntwerpenGa naar eind10.. In 1955 publiceert de Westvlaamse uitgeverij Lannoo Empedocles op de EtnaGa naar eind11.. Vertaler is de Nederlandse extreme katholiek en gewezen fascist Henri Bruning, die in eigen land als literator en vertaler niet meer gewenst was en zelfs een tijdlang publikatieverbod had gekregen. Hij week met deze vertaling dan maar uit naar Vlaanderen, waar het bruinzwarte volkje om allerlei redenen makkelijker onder dak raakte. Vanaf het begin van het huidige decennium valt er in Nederland echter een groeiende activiteit waar te nemen. Een symptoom daarvan is o.a. De muze in het kolenhok (1983), een boekje waarin Gerrit Komrij verslag uitbrengt van een experiment uit 1982 met Hälfte des Lebens. Komrij publiceerde in de NRC drie vertalingenGa naar eind12. van Hölderlins gedicht en vroeg zijn lezers welke vertaling zij de beste vonden. 225 lezers gingen op de invitatie in, onder wie 53 die zelf een vertaling hadden gemaakt. Ten slotte, na vergelijking van de eerste drie varianten en later gevonden vertalingen van Kester Freriks en Mulisch presenteert Komrij, ironisch als altijd, zijn ‘ideale vertaling’. Eveneens in 1983 plaatst Revisor-redacteur Jan Kuijper zijn door C.O. Jellema nagelezen vertaling van In lieblicher Bläue... in het tijdschrift New Found Land. Een paar jaar later verschijnen in het verderop uitgebreider behandelde Hölderlinnummer van De Revisor vertalingen van gedichten en proza, van de hand van Ben Schomakers, Kester Freriks, Jan Kuijper, C.O. Jellema en Wim Platvoet. En vorig jaar zette K. Freriks zijn vertaling van Andenken in Bzzlletin. Maar het beste van wat recent aan Hölderlinvertalingen verschenen is, komt van de germanist en dichter Ad den Besten: een fraai uitgegeven, bijna vijfhonderd bladzijden dik boek, dat behalve vertalingen van ruim honderd gedichten een verantwoording, een lange inleiding en een uitgebreid aanteke-ningenapparaat bevat. Welke gedichten staan in dit boek? Den Besten: ‘vrijwel alle gedichten uit Hölderlins ‘grote tijd’, voor zover zij voltooid werden of een zeer grote mate van ‘voltooidheid’ vertonen’ (p. 7). Den Besten negeert m.a.w. grotendeels de vroege lyriek, en daar zal wel niemand rouwig om zijn. Hij besteedt ook weinig aandacht aan de ‘späteste Gedichte’, het werk van na 1806, waar tegenwoordig nogal wat om te doen isGa naar eind13.. Den Bestens bundel pretendeert geen ‘volledige tweetalige editie van Hölderlins poezie’ (p. 7) te zijn, wel een inleidende bloemlezing. Dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||
is het ook logisch dat de klemtoon vooral komt te liggen op het beroemde hymnische werk. Van veel van Hölderlins belangrijkste gedichten bestaan verschillende versies. Ook hier drong een beperking zich op: Den Besten heeft doorgaans maar één versie vertaald. Ten slotte heeft hij ook nauwelijks onvoltooide gedichten en fragmenten opgenomen, hoewel die, ook kwalitatief, een niet onbelangrijk deel van Hölderlins oeuvre uitmaken. Den Bestens inleiding is nogal aan de traditionele kant. Vernieuwende en/of diepgravende inzichten moet men hier niet zoeken. Maar dat mag men van een bloemlezing als deze ook niet verwachten. Wel ergerlijk is af en toe Den Bestens paternalistische toon, zo bij voorbeeld waar hij de thesis dat de Hölderlin van na 1806 geen ‘geesteszieke’Ga naar eind14. (p. 29) was, zelfingenomen van tafel veegt met het populistische: ‘met permissie: iemand die bijna veertig jaar lang simuleert krankzinnig te zijn - zo iemand is krankzinnig’ (p. 41). En nog deze kleine pedanterie: de man die Hölderlins vriend Sinclair verklikte, heette Blankenstein, niet Blankenburg, zoals Den Besten schrijft (p. 27). De Besten expliciteert verderop in de inleiding zijn vertaalprineipe. Dat is de logica zelve: een streven naar getrouwheid gepaard aan maximaal behoud van poëtische waarde. Hij heeft de door Hölderlin gebruikte poëtische vormen nauwgezet overgenomen, en legt trouwens ook uit hoe die overwegend aan de klassieke oudheid ontleende vormen er precies uitzien - geen overbodige luxe. Voorts probeert hij recht te laten wedervaren aan Hölderlins ‘ongebruikelijk geworden woordschikking en zinsbouw’ (p. 35) en equivalenten te vinden voor archaïsche construeties en archaïsche woorden en woordvormen. Dat klinkt allemaal heel fraai maar wie Hölderlins poëzie ‘kent’ en ook maar enigszins vertrouwd is met de praxis van het vertalen, weet in welk Wespennest Den Besten zich gewaagd heeft. Vertalen is niet simpelweg ‘overzetten’ van de ene taal in de andere, maar voortdurend problemen oplossen en knopen doorhakken. In het geval van Hölderlin zijn die problemen eigenlijk nauwelijks fatsoenlijk op te lossen. Het zou dan ook een illusie zijn te geloven dat Hölderlins poëzie door een vertaling alleen ook maar enigszins bereikbaar kan worden gemaakt. Daarom is het goed dat dit boek een tweetalige uitgave is, zodat de vertaling in de eerste plaats als een opstapje kan fungeren. Zo'n probleem stelt bij voorbeeld de vertaling van het bekende ‘Immer verschlossener Mensch, mit finstrem / Aussehn’, zoals Diotima haar geliefde noemt in Wenn aus der Ferne... Metrisch schema: Den Besten: ‘sombere, steeds in uzelf gekeerde!’
Metrisch schema:
Dat klopt dus wel. Maar het enjambement, een sterk spanningselement, is gewoon verdwenen. Misschien ter vervanging daarvan zet Den Besten een uitroepteken waar gewoon een punt stond. Ook het ‘Mensch’ waarop het adjectief en de bij woordelijke bepaling betrekking hebben, is gesneuveld. In het Duits lezen we eerst ‘verschlossener’ en dan pas ‘finstrem’; de Nederlandse equivalenten daarvan staan in de omgekeerde volgorde. Het fraaie Tönen, de aangrijpende emotionaliteit van het Duitse origineel is finaal weg. In de plaats komt een amechtig, bleekzuchtig versje. Ontstellend hoeveel er - onvermijdelijk - verloren gaat in deze ene regel. Het komt niemand toe om Den Besten daarvoor met de vinger te wijzen, of om een ‘definitief’ oor-deel uit te spreken over zijn vertalingen. Je kunt alleen maar vaststellen dat hij fatsoenlijk Duits kent - niet zo vanzelfsprekend als het lijkt -, een goed Nederlands taalgevoel heeft en hard aan zijn vertalingen heeft gewerktGa naar eind15.. Of hij altijd de juiste keuzes heeft gemaakt, is een uitermate subjectieve kwestie en dan ook geen punt van discussie. Men leze in dit verband de erg onvruchtbare polemiek die onlangs in De Revisor werd gevoerd m.b.t. de Brodskivertalingen van Timmer. Belangrijker lijkt de vraag of Den Bestens vertalingen hun werk - de toegang tot een aantal belangrijke Hölderlingedichten vergemakkelijken - zullen doen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||
Hyperion of de heremiet in NederlandDe Hyperion (1796-1799) is alleen maar naar de vorm een briefroman. In werkelijkheid is het een soort ideëncompositie, een in de vorm van een verhaal gegoten ethisch en poëtologisch geschrift, waarin een veeleisende aristocratische Weltanschauung gestalte krijgt die centraal zal blijken voor de ontwikkeling van de westerse poëzie en filosofie en nauwelijks aan actualiteit heeft ingeboet. De Hyperion bestaat uit - weliswaar heel poëtisch - proza, en is dus een stuk vertaalbaarder dan de gedichten. In 1987 verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij Thoth Ben Schomakers' nieuwe vertaling. Met die vertaling is het een en ander mis. Schomakers is zo te zien een Hölderlinfan - een amateur, en zijn poging om Holland de Hyperion te leren lezen, is lofwaardig. Zijn vertaling leest vrij vlot, al riekt ze hier en daar wat naar het Duits. Erger zijn een aantal onnauwkeurigheden, die het gevolg zijn van slordigheid of een onvoldoende beheersing van het Duits. Zo vertaalt hij b.v. ‘seine Gebirge’ (meervoud) als ‘zijn gebergte’ (p. 58), of ‘die Geistertale’ (dichterlijk meervoud) als ‘het geestendal’ (p. 80). Elders wordt ‘mein Olymp’ op onverklaarbare wijze ‘jouw Olympus’ (p. 160); ‘lächeln’ (glimlachen) wordt versterkt tot lachen. Eén keer veegt hij zelfs bijna een hele alinea onder de mat (p. 154). Schomakers heeft zijn vertaling van aantekeningen voorzien, ter verheldering van een aantal begrippen die vooral uit de mythologie en geschiedenis van de klassieke oudheid afkomstig zijn. Die aantekeningen zijn meestal nuttig. Minder stichtend is dan weer het nawoord dat op de vertaling volgt - een wazig en warrig stuk, dat de niet ingewijde lezer moedeloos zal achterlaten. Het blijkt een herwerkte versie te zijn van zijn bijdrage aan het Hölderlinnummer van De Revisor, waarvoor hij als gastredacteur optrad. Net zoals er van heel wat gedichten en van de tragedie Der Tod des Empedokles meerdere versies bestaan, zijn er ook meerdere Hyperions geweest. Hölderlin heeft zijn roman trouwens nooit als ‘af’ beschouwd. Zelf heeft hij behalve de door Schomakers vertaalde Hyperion ook nog een Fragment von Hyperion gepubliceerd. Dit fragment, dat in 1794 in Schillers Neue Thalia verscheen, is in een goede Nederlandse vertaling van Wim Platvoet terug te vinden in het Hölderlinnummer van De Revisor. | |||||||||||||||||||||||||
Twaalf brievenVerder verscheen in 1987 Vanuit de afgrond namelijk..., een nogal karige selectie uit Hölderlins brieven. Keuze, vertaling, aantekeningen en nawoord zijn van Kester Freriks. Deze Freriks houdt zich al een aantal jaren met Hölderlin bezig, getuige zijn in 1981 verschenen, gematigd positief onthaalde roman Hölderlins torenGa naar eind16., die trouwens begin '89 als Salamander-pocket wordt herdrukt. De selectie bevat slechts twaalf brieven, maar de meeste daarvan zijn wel echte classics. Zo bij voorbeeld de brief aan Hölderlins literaire vriend Neuffer, met het plan om een ‘Griekse roman’ - de Hyperion - te schrijven. Verder een andere brief aan Neuffer waarin hij het verhaal doet van zijn weinig fortuinlijke eerste ontmoeting met Goethe ten huize Schiller. Aan Schiller zelf is een andere, even bekende brief gericht, waarin Hölderlin royaal stroop smeert in de hoop dat Schiller een paar gedichten van hem zal publiceren. Van Hölderlins brieven aan zijn grote liefde Susette Gontard zijn slechts drie ontwerpen bewaard gebleven, die hier alle drie zijn opgenomen, net als de fameuze brief aan Böhlendorff uit 1802, kort na de terugkeer uit Bordeaux geschreven en voor sommigen een van de eerste geschritten waarin de intredende waanzin zich manifesteert. Ten slotte heeft Freriks ook nog twee brieven aan de moeder vertaald. Het is alleen de vraag of een niet ingewijd lezer veel met deze classics zal kunnen aanvangen. Freriks' aantekeningen en nawoord vallen nogal kort uit. Maar goed, een mens moet érgens beginnen. Jammer genoeg laat ook Freriks' vertaling te wensen over. In zijn nawoord geeft hij toe dat de brief aan Böhlendorff ‘de meeste moeilijkheden’ oplevert, ‘zowel voor de lezer als voor de vertaler’ (p. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||
44). Dat lijkt wel te kloppen. Nemen we de zesde alinea van deze inderdaad moeilijk toegankelijke brief. Hölderlin laat daar op de woordgroep ‘das Höchste der Kunst’ een relatiefzin volgen met ‘Kunst’ als antecedent. Bij Freriks lezen weg: ‘het hoogstein de kunst, dat...’ (p. 33, mijn cursiv.), met uiteraard een wezenlijk andere betekenis tot gevolg. Even verder vertaalt hij ‘die höchste Art des Zeichens’ als ‘de hoogste kunst van het symbool’ (mijn cursiv.), terwijl ‘Art’ toch gewoon ‘soort’ betekent. En waarom ‘Zeichen’ zo nodig ‘symbool’ moest worden is ook niet duidelijk. Nog steeds in dezelfde alinea vertaalt hij ‘Phänomenalisierung’ als ‘uitbeelding’, ‘ernstlichgemeint’ als ‘zwaarwichtig’, ‘stehend und für sich selbst’ als ‘betekenisvol en in zichzelf besloten’ - allemaal niet echt fout, maar toch ook niet precies wat er Staat. Het gevolg is dat Hölderlins moeilijke, maar wel erg rake opmerking over de eigen aard van het teken in de kunst in Freriks' vertaling grotendeels onbegrijpelijk wordt. De vertaling van de overige brieven lijkt wel mee te vallen, al is ze evenmin vlekkeloos. Zo loopt de tweede zin van de eerste brief aan Susette (p. 19) grammaticaal mank, en dat blijkt bij nazicht niet aan Hölderlin maar aan de vertaling te liggen. In de tweede alinea van dezelfde brief Staat voor ‘sich gönnen’ het germanistische ‘zich gunnen’. En in de derde alinea blijft van ‘an Seel und Herz und Auge und Angesicht’ alleen ‘in hart en ziel’ over. Uitgeverij Nova Zembla heeft dringend een corrector nodig. | |||||||||||||||||||||||||
Hölderlin filosoofEveneens in 1987 verschenen bij de kleine Amsterdamse uitgeverij Picaron drie titels van Eric Bolle die een licht proberen te werpen op Hölderlins filosofische opvattingen en de evolutie daarvan. Het zijn dunne boekjes, die bovendien behoorlijk duur zijn. Toch Ionen ze wel degelijk de moeite. Tragedie en differentie bij Hölderlin en Heidegger vormt de neerslag van Bolles Studie van Hölderlins ‘dichten en denken’ en de interpretatie daarvan in Heideggers filosofie. Bolle heeft het met name over beider visie op de paradoxale relatie tussen het zijnde en het zijn, het menselijke en het goddelijke, het hopeloos andere, dat slechts voorwerp van bewustzijn kan worden doordat het zich eraan onttrekt. Daarmee overstijgen zowel Hölderlin als Heidegger de dialectiek, die immers enkel de vraag stelt naar de werkelijkheid en niet naar wat aan die werkelijkheid ten grondslag ligt. Voorts zien ze allebei de antieke tragedie als een ontmoeting van god en mens: in de tragedie herinnert de god (het zijn) de mens (het zijnde) aan zijn bestaan doordat hij de tragische held overweldigt en vernietigt, en aldus tot zich neemt. Ongeveer dezelfde problematiek komt aan bod in De kunst van de differentie. Oorspronkelijk geweld in Hölderlins opvatting van de mythe, dat Hölderlins filosofische evolutie schetst aan de hand van een aantal belangrijke brieven, opstellen en fragmented Het derde Picaron-boekje bevat trouwens twee van die teksten, in een vertaling van Paul Dros en door Bolle van een ‘Aantekening’ voorzien. Het betreft de notitie Urteil und Sein en het ‘älteste Systemprogramm’ van het Duitse idealisme, dat in Hegels handschrift is overgeleverd, maar door Hegel, Hölderlin en Schelling gezamenlijk zou zijn opgesteld. | |||||||||||||||||||||||||
Hölderlin lezenTen slotte zijn er de laatste tijd ook een aantal tijdschriftartikelen over Hölderlin verschenen. In Bzzlletin verscheen onlangs een stuk van Freriks, dat in een bladzijde of vijf le tout Hölderlin presenteert en daardoor noodzakelijkerwijze in veralgemeningen en vaagheden blijft steken. Heel wat aardiger dingen zijn te vinden in het al een paar keer vernoemde Hölderlinnummer van De Revisor. Zo bij voorbeeld het korte stuk van Gerhard Kurz, redacteur van het Hölderlin-Jahrbuch, die wijst op het ‘model van belemmeringen’ in de Hyperion: slechts door de weerstand - ja zelfs de frustratie en de pijn die de geest in de confrontatie met de werkelijkheid ervaart, komt hij tot grote prestaties en vindt hij zijn hoogste bestemming: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Gebrek, leed, pijn behoren tot zijn voorwaarden. Er zou geen geest zijn als die ‘stomme oude rots’ er niet was, (p. 25). Hölderlin preludeert daarmee, zoals Kurz opmerkt, op ideeën van o.a. Nietzsche, Freud en Thomas Mann. Het lijkt niet te gewaagd om te beweren dat dit frustratiemodel wezenlijk deel uitmaakt van de dichtermythe, de ‘poëzietheorie’ van de bepalende figuren van de moderne westerse poëzie tout court. Dezelfde idee wordt bij voorbeeld ontwikkeld in deze regels van Emily Dickinson:
‘Power is only Pan -
Stranded, thro' Discipline,
Till Weights - will hang -
Give Balm - to Giants -
And they'll wilt, like Men -’
Overigens heeft zelfs het beeld van ‘die stomme oude rots' een parallel, met name in Wallace Stevens’ fameuze korte cyclus The Rock. Volgens Stevens is het de taak en uitdaging van de dichter - en eigenlijk van iedereen die boven het niveau van primair en begijn uitstijgt - ‘to cover the rock with leaves’. Meer nog:
‘the poem makes meanings of the rock,
Of such mixed motion and such imagery,
That its barrenness becomes a thousand things.’
Al even interessant is Jellema's stuk bij zijn eigen vertalingen van het prozafragment Über Religion en de hymne Der Rhein. Jellema wijst er terecht op dat Hölderlins dichterschap wezenlijk religieus is, zij het natuurlijk niet in de conventionele zin. Daarentegen wel in die zin dat het de mens, die ‘bedürftig’ is, uittilt boven zijn ‘Not’. Het is een vorm van denken die niet ontleedt maar juist eenheid sticht, het eenzame individu weer een gevoel van samenhang geeft met het zijn. Daarom moest Hölderlin ook het Christendom afwijzen: zijn visie op het dichterschap is onverenigbaar met een onderwerping aan moraal en theologie, die het subject zijn vrijheid ontnemen. Vergelijkingen met Dickinson en Stevens dringen zich andermaal op. De dichter als zingever, in concurrentie met het Christendom, bij Dickinson:
‘I bring an unaccustomed wine
To lips long parching
Next to mine,
And summon them to drink’
Net zoals Stevens gelooft dat zijn functie als dichter is ‘to help people live their lives’ en daarvoor, in elk gedicht opnieuw, een ‘Supreme Fiction’ probeert te scheppen waarin de geest een verbond aangaat met de werkelijkheid. Dat Hölderlin zijn doel bereikt heeft, bewijst Van Nierops essay over de talrijke fragment gebleven gedichten. Van Nierop laat zien hoe het ‘uitleggen’ van zo'n fragment eigenlijk niet veel wezenlijks toevoegt, ‘terwijl beeld, atmosfeer, dictie en ritmiek onvergetelijk blijven’ (p. 44). De meeste van deze fragmenten zijn weliswaar ‘hermetisch’, maar ze doen precies wat nodig is: ze maken, ‘ons leven en de wereld op een onbegrijpelijke manier begrijpelijker’ (p. 47). Het signaleren waard is ten slotte het opstel van Doro Franck, die wijst op de overeenkomst tussen Hölderlin en Wittgenstein, die het fameuze slot van de Tractatus in de Vermischte Bemerkungen verduidelijkt met de opmerking: ‘Philosophie dürfte man eigentlich nur dichten’. Over het onkenbare, het mystische, kan niet gesproken worden. Wij kunnen er alleen maar ‘weet’ van hebben doordat het zich vertoont. Dat mystische, de onverklaarbare ervaring van een samenhang tussen onszelf en wat buiten ons ligt, vertoont zich in goede poëzie. Een echo van de onbereikbare overzijde of, met Van Ostaijens woord, ‘gesein geenzijds de zinnekim’:
‘Denn nicht vermögen
Die Himmlischen alles. Nämlich es reichen
Die sterblichen eh an den Abgrund. Also wendet es
sich, das Echo
Mit diesen. Lang ist
Die Zeit, es ereignet sich aber
Das Wahre.’Ga naar eind17.
Mijn dank gaat uit naar Dirk de Geest en Hans Vandevoorde voor hun suggesties m.b.t. de receptie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||
van Hölderlin in Nederland en Vlaanderen. | |||||||||||||||||||||||||
Behandelde werken
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|