Weerberichten
Lut Missinne
Het proza van Kristien Hemmerechts is sober en afstandelijk. Dit bleek uit haar eerste roman Een zuil van zout, in 1987 bij uitgeverij H verschenen, en ook haar verhalen waarvan er de laatste tijd heel wat in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften werden gepubliceerd, bleken in datzelfde zakelijke, rechttoe rechtaan Nederlands geschreven. Een bundeling van dergelijke verhalen, samen met enkele oorspronkelijk in het Engels geschreven short stories werd uitgebracht onder de in dit opzicht veelbetekende titel Weerberichten. Volgens de flaptekst wordt daarmee immers verwezen naar de afstandelijke reportagestijl van de auteur.
In Hemmerechts' verhalen valt er inderdaad geen spoor te bekennen van decoratief taalgebruik, noch van enig vertellerscommentaar. De personages dringen met hun gesprekken en waarnemingen zonder enige introductie het verhaal binnen. De zin waarmee de bundel opent is in dit verband exemplarisch: ‘“Vandaag heeft de psychiater me gevraagd of ik me kon herinneren mijn moeder ooit naakt te hebben gezien.’ (7) Over de “ik” en “haar moeder” wordt de lezer verder niet veel wijzer. De problemen waarmee de protagonisten te kampen hebben, blijven immers onuitgesproken en uiteindelijk ook onopgelost. Het is de auteur blijkbaar te doen om de suggestie van een problematiek. Daarom ook vertoont dit proza een opvallende afwezigheid van elke vorm van reflectie. De verteller weigert zich consequent als een moreel of emotioneel centrum in de tekst op te stellen. De gebeurtenissen worden sec en direct geregistreerd. Deze vertelwijze is ingegeven door een grondig wantrouwen tegenover een taal die de complexiteit van onze gevoels- en denkervaringen niet kan vatten, een wantrouwen dat de auteur overigens deelt met haar personages. Emoties en gedachten worden niet uitgesproken.
‘Maar daarnaast zijn er de vele ongeschreven regels en voorschriften. De vragen die niet worden gesteld. De opmerkingen die niet worden gemaakt. Stilzwijgende afspraken die dwingender binden dan het uitgesproken woord.’ (115). Deze passage heeft betrekking op de verhouding tussen Frits en de vrouwelijke ik-persoon uit ‘Bloembakken’. Het zijn typische figuren van de binnenkant, niet in staat om hun innerlijke wereld onder woorden te brengen. Aangezien hun wederzijdse vragen toch onbeantwoord blijven of met een leugentje worden afgewimpeld, hebben ze besloten er maar helemaal van af te zien. Vragen en analyses zijn verboden.
Toch zijn er in deze verhalen figuren aanwezig die tot de gedachten van de ander kunnen doordringen, door nauwkeurig te observeren bijvoorbeeld, of door oor te hebben voor de achterliggende betekenissen. Zoals Johan in ‘Vrieskou’. Daar weet hij alleen wat Anja aan het vertellen is, wanneer ze zegt dat haar man dreigt om naar de logeerkamer te verhuizen, wanneer ze 's nachts haar muts opzet: ‘Dat ze een getrouwde vrouw was. Een echtgenote die elke nacht in het echtelijke bed doorbracht. Els praatte nooit over haar man. Ze droeg geen trouwring en gebruikte het persoonlijke voornaamwoord “ik” in plaats van “wij”. “Ik heb een video gekocht.” “Ik ga met vakantie naar Majorca.” (39)
Het is nu de vraag wat dit alles aan literatuur oplevert. Hemmerechts besteedt zorgvuldig aandacht aan de structuur van haar verhalen en ze rekent daarbij duidelijk op het suggestieve effect van motiefzinnetjes, van een recurrente symboliek en vooral van een pregnante slotzin. Zo in ‘Roza’ bijvoorbeeld. Roza, die vroeger dienstmeid is geweest van een kasteelheer, ‘de prins’ genoemd, onderdrukt in haar obsessionele tuinierwoede blijkbaar