Verantwoording
Aan de leegte heb ik niets toe te voegen
H.C. ten Berge
De opstellen over H.C. ten Berge die Yang hier publiceert, hebben niet de bedoeling om een volledig beeld van zijn werk te schetsen. Daarvoor is het te veelzijdig. In het inleidende artikel wordt wel gepoogd de voornaamste aspecten van Ten Berges proza (en in mindere mate van zijn poëzie) aan te raken. Dat gebeurt door het te vergelijken met dat van twee leermeesters: Maurice Gilliams en F.C. Terborgh. ‘Naadloze disparaatheid’, het essay van Jean-Paul Den Haerynck, beoogt eerder Ten Berges poëzie te verduidelijken en meer bepaald zijn citatenkunst. Het kiest daarvoor de onlangs verschenen bundel Liederen van angst en vertwiffeling als invalshoek.
Daarna volgen twee beschouwingen van Frank Joostens over de noordelijke mythologie bij Ten Berge en de weerslag daarvan in De beren van Churchill. De vele verwijzingen die in de tekst over de ‘Autobiografische en mythische ruimte’ van dat boek voorkomen, volgen uit de oorsprong van het opstel: Het vormt een bewerking van een hoofdstuk uit Joostens' proefschrift. Als het ware een complement ervan is het artikel van Paul Claes, ‘Tramontane in Texas’. Claes onderzoekt vooral de invloed van de klassieke mythologie op Ten Berges chefd'oeuvre, de Texaanse Elegieën.
Een persoonlijke stellingname van Daniël Robberechts tegenover het volledige werk van Hans ten Berge sluit het dossier af. Een bio-bibliografie hebben we als afronding achterwege gelaten, omdat die te vinden is in het vorig jaar verschenen boekje H.C. ten Berge. Informatie (Meulenhoff, A'dam). Achteraan elk van de langere opstellen kan de lezer wel terecht voor enige bibliografische informatie en voor de voornaamste secundaire literatuur over Ten Berges werk.
Aan recente publikaties is het te wijten dat de auteur geen nieuw creatief werk kon afstaan. Wij drukken niettemin met zijn bereidwillige toestemming een tekst af die eerder verscheen in Schierbeek 70, een feestbundel voor Bert Schierbeek. We mogen aannemen dat die reflectie, ‘Schrijven na Vijftig’, nog niet onder ogen gekomen is van de Vlaamse en van de meeste Nederlandse lezers.
De interviewfragmenten die in de inleidende tekst voorkomen, stammen uit een gesprek dat Jean-Paul Den Haerynck en ik hadden ten huize van H.C. ten Berge op 18 augustus 1988. We hebben er de voorkeur aan gegeven om het interview louter een illustratieve functie toe te kennen. Dit om te verhinderen dat aan de gesproken woorden van de schrijver een te groot gewicht zou worden gegeven en dat zij zo de aandacht afleiden van zijn werk en van de be-