Vroege dagboeken van Thomas Mann
Bart Vervaeck
In Privé-Domein verscheen een selectie van de in 1975 vrijgegeven cahiers met ‘dagelijkse aantekeningen’. De volledige verzameling beslaat de periode 1918-1921 en 1933-1955. Ze verscheen in het Duits en het Amerikaans. In de Nederlandse selectie werden alleen de notities tot 1939 behouden. Ook deze zijn niet volledig, maar werden gekozen op basis van ‘de “leesbaarheid”, wat in dit geval wil zeggen dat waar mogelijk is gepoogd een “verhaallijn’ te volgen’ (p. 306). Dat is trouwens geen verwerpelijk criterium, want het betekent dat de teksten die hier gepresenteerd worden, min of meer aan één stuk door gelezen kunnen worden, en dat ze relatief weinig onbenulligheden bevatten in de aard van ‘De kinderen hebben griepvakantie en storen mij’ (p. 47) of ‘Ging niet meer naar buiten, daar het ook nog regende’ (p. 166).
De bedoelde verhaallijn wordt in de eerste plaats aangegeven door de politieke oordelen van Thomas Mann. Daar zijn de twee gekozen perioden uiteraard ook het best voor geschikt: van 1918-1921 krijgen we een beeld op het onrustige Duitsland na de eerste wereldoorlog en op de beginnende republiek van Weimar; van 1933-1939 krijgen we een visie op het nazisme en de dreigende tweede wereldoorlog. Het verschil tussen beide verslagen is opmerkelijk. In de eerste periode zien we hoe Thomas Mann zich voorzichtig loswerkt uit zijn aristocratische en Wilhelmistische opvattingen en zich gaandeweg ontwikkelt tot een democratisch, en in feite universalistisch denker. Deze ontwikkeling zal leiden tot de verzoening met zijn broer Heinrich, in 1925. De tweede periode toont hoezeer de democratische en universalistische ideeën tot wezenskenmerk van de schrijver zijn geworden: ze zijn niet langer een theoretische verworvenheid maar een praktische richtlijn die hem aanzet tot vehemente en briljant geformuleerde kritiek op het Hitler-Duitsland. Blijft die kritiek in het begin nog onderhuids, dan wordt ze vanaf 1936 openlijk en ondubbelzinnig, voornamelijk in de open brief aan de kritikus Eduard Korrodi en in de brief aan de Deken van de Bonnse universiteit. Beide uiterst belangrijke documenten worden hier als aanhangsel gepubliceerd.
Dat deze uitgave vooral inzicht wil verschaffen in de politieke houding van Mann, blijkt ook uit de goed gedocumenteerde en vlot geschreven inleiding. Die behandelt de Duitse geschiedenis van 1900 tot 1945 en verbindt ze met de geschiedenis van de Mann-familie. Maar dat het kader van de uitgave hoofdzakelijk met de politiek verbonden is, betekent in geen geval dat er niets anders aan bod zou komen in de dagboeken. Weliswaar is het grootste aantal bespiegelingen gewijd aan Duitsland, maar er blijft plaats voor de typische Mann-bekommernissen (de doodsmelancholie, de levensdrang, de culturele bezorgdheid, enz.). Bovendien verschaffen de notities een grondig, en soms zeer verrassend inzicht in Manns artistieke oordelen en voorkeuren. Het handige en zeer uitgebreide naamregister laat trouwens toe snel na te gaan hoe Thomas Mann zich verhield tot bekende figuren als W.H. Auden (zijn pro forma-schoonzoon), Menno ter Braak, Albert Einstein, Ernest Hemingway, Bruno Walter, enz. Het notenapparaat is kort en overzichtelijk gehouden, en er is een zeer beknopte chronologie toegevoegd. Dat alles maakt van deze uitgave een uiterst leesbare verzameling die door de duidelijke structurering en ‘verhaallijn’ niet vervalt in het fragmentarische en het oeverloos-gedetailleerde.
Thomas Mann, Dagboeken 1918-1921 & 1933-1939 (Gekozen door Hans Hom en G.A. von Winter, vertaald door Hans Hom en van een inleiding voorzien door G.A. von Winter). Amsterdam: Arbeiderspers (Privé-Domein nr 129), 1987.