Watapana. Jaargang 4
(1971-1972)– [tijdschrift] Watapana– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Tula: een kulturele manifestatie van PachecoRuim een jaar geleden werd er op Curaçao een toneelstuk in het Papiamento opgevoerd, waarover de pers zich loffelijk heeft uitgelaten. De ‘Amigoe’ noemde het een ‘historisch ogenblik’, toen een volle schouwburgzaal een staande ovatie bracht aan de medewerkenden. De ‘Beurs’ sprak in termen van een ‘realistisch spel’, waarmee ruimschoots aandacht besteed is aan ‘een belangrijk stuk Antilliaanse geschiedenis’. Het ‘Theater der Zeit’ ging verder en kwalificeerde het stuk als ‘das erste nationale Drama’. Het mag inderdaad gezegd worden dat ‘Toela’ een eerste poging op toneelgebied is tot een nationaal kulturele manifestatie. Wij kennen allemaal namen als René de Rooy, May Henriquez en Jules de Palm, die zich in de Antilliaanse toneelwereld verdienstelijk hebben gemaakt, al zouden wij hun mórites misschien moeten beperken tot het vertalen en aanpassen van ‘klassieke stukken’ in het Papiamento. Stukken, die uit de wereldliteratuur (Molina, Rostand, Molière, Shaw, Shakespeare) gekozen zijn om onze toeschouwers te amuseren. Want de Antilliaan wil op de eerste plaats lachen - zegt De Palm, vertaler van Shakespeare's ‘Midsummernight's dream’. En hij voegt eraan toe: ‘Toevallig zijn wij, Antillianen, geweldige lollige broeken..’Ga naar voetnoot(1) Het behoeft geen betoog, dat veel toneelschrijvers zich van het humoristische element bediend hebben. Shakespeare en Lope de Vega hadden reeds ingezien dat ‘de lach’ een belangrijke bijdrage kan leveren tot het aantrekken van een groot publiek. Maar dat was slechts een ‘technische’ aangelegenheid: zij wilden het ‘komische’ niet scheiden van het ‘tragische’. Welnu, het toneel kan, behalve als een loutere aangelegenheid om het publiek te amuseren, óók aangewend worden om een boodschap over te brengen. Als Curaçao inderdaad ‘zo'n lachend eiland’ was - zoals De Palm vaststelt - ja, dan konden wij ons misschien permitteren om het publiek blijspelen voor te schotelen om heel Willemstad te zien snikken van het lachen. Het tegendeel blijkt echter de bittere waarheid te zijn. De eigen geschiedenis is nooit volledig tot de Curaçaose bevolking doorgedrongen. Men is zich niet bewust van zijn eigen verleden. Het besef van een eigen identiteit is zoek. De sociale toestanden laten veel te wensen over en een politieke bewustwording is nog ver te zoeken. En dat wil in 1975 onafhankelijkheid verkrijgen? Is dat niet eerder een reden om te schreien? Ware het niet rechtvaardiger geweest het volk te konfronteren met zijn eigen verleden (een heroïek verleden!), zodat het de bestaande werkelijkheid met meer begrip tegemoet kan treden? Of is het toch beter het publiek te onderhouden met de lollige figuren uit de stukken van Molière en Shakespeare, opdat zij hun eigen ellende even kunnen vergeten? Het komt ons zo voor, dat de tijd allang aangebroken is om het Curaçaose volk bewust te maken van haar eigen kulturele waarden. En dat doet onzes inziens Pacheco Domacassé (31) met zijn toneelstuk ‘Toela’. Hij schudt - zoals Guillermo Rosario - zijn volk wakker en wijst het op de heldendaden van Toela, de historische figuur uit de bloedige | |
[pagina 6]
| |
slavenopstand van 1795. Het is niet zo lang geleden, dat het gebruik van de namen als Toela en Karpata een glimlach veroorzaakten, een glimlach, waarmee men zo goed mogelijk wilde tonen, dat men niets met die bandieten te maken wilde hebben. Nu wordt Toela echter als een mens met al zijn tekortkomingen, maar ook met al zijn heroïek, op de planken gezet. Een mens waarin men kan geloven. De bewondering en de erkenning van het eigen ras worden opgewektGa naar voetnoot(2). Domacassé, ernstig en sociaal geëngageerd, heeft hiermee een kulturele boodschap meegegeven. Het publiek heeft soms gelachen. Maar het zij de ouderen vergeven, dat men hen nooit ernstig heeft leren denken.
H. Habibe |