A.A. Milne: een onverbeterlijke escapist
Vervolg van pagina 1
gen dat ze hem ‘whimsical’ noemden, maar er is geen ander woord voor het meeste dat hij schreef: grappig.
Dat Alan Alexander Milne (1882-1956) geruime tijd ‘the prince of humorous writers’ kon zijn was niet zijn speciale verdienste. Dat is de strekking van Milnes autobiografie (It's Too Late Now, 1939) en Thwaites biografie: daar moest het wel op uitlopen. Hij had twee broers (Ken en Barry) die iets ouder waren, maar Alan was in alles altijd de beste: ‘I remained the third son of the family, for whom good-fortune waited.’ ‘I can do it,’ was zijn steeds terugkerende verklaring, en dat was ook zo. Milne was begiftigd met een vanzelfsprekend gevoel van superioriteit. Dat was in zijn jeugd erg praktisch om door scholen te komen, maar werd later een complex dat hem veel last zou bezorgen. Alan was dan wel in alles beter dan zijn middelste broer Ken (met Barry was de verhouding altijd moeilijk), zij waren tot ze naar de middelbare school gingen (het gerenommeerde Westminster) onafscheidelijk en de beste vrienden, en dat bleef zo tot Kens vroege dood in 1929, waarna Alan de financiële zorg voor zijn vier kinderen op zich nam. In zijn autobiografie besteedt Milne de meeste ruimte aan zijn jeugd. Dat is niet zonder reden: hij beschrijft die als een heerlijke tijd en hij beschouwt haar als een tijd die bepalend is geweest voor zijn hele leven en schrijverschap. Naast een gelukkige jeugd leefde Milne ook in een relatief gelukkige tijd en had bovendien nog gelukkige ouders. Hij zat op de school van zijn vader (en kreeg onder meer les van H.G. Wells), doorliep Westminster, ging naar Cambridge, schreef luchtige gedichten en werd zonder slag of stoot de enige redacteur van het studentenblad Granta, werd opgemerkt door R.C. Lehmann van Punch en werd daar, op zijn vierentwintigste, ‘assistant editor’. Dat laatste ging niet zo eenvoudig, want het duurde twee jaar voordat hij er op grond van bijdragen in bijna alle Londense kranten (The Daily News,
The Daily Mail, The Evening News enzovoort) werd aangenomen. Bij Punch deed hij redactiewerk en schreef hij elke week ‘een humoristisch artikel’. Hij trouwde in 1913 met Dorothy de Sélincourt (Daphne genoemd), een nichtje van Sir Owen Seaman, de hoofdredacteur van Punch. In 1915 meldde hij zich als vrijwilliger voor de oorlog die aan alle oorlogen een einde moest maken. Hij was zijn hele leven een liberaal en pacifist (en schreef in 1934 het pacifistische Peace with Honour), maar wilde zich niet aan de oorlog onttrekken, ook al vond hij het ‘a nightmare of mental and moral degradation’. Hij werd verbindingsofficier en was van juli tot november 1916 aan het front in Frankrijk. Hij kwam er niet vaak in actie, maar werd er wel gewond. In de tijd dat hij in het leger was schreef Milne niet veel in Punch, maar begon hij met het schrijven van toneelstukken die hem, nadat hij met zijn stukken in Punch al enige naam had gemaakt, in het begin van de jaren twintig in Engeland en Amerika een ongekende vermaardheid bezorgden. Het waren luchtige komedies die in de jaren 1922-1923 overal werden gespeeld, zo vaak zelfs dat een criticus schreef dat Milne het theaterleven monopoliseerde. Christopher Robin (die thuis nooit anders dan Billy Moon werd genoemd, zoals Winnie-the-Pooh eigenlijk Edward Bear heette) werd op 21 augustus 1920 geboren.
Milne was in veel opzichten onconventioneel, maar wat hij naast de Pooh-boeken schreef paste al te glad in de Engelse samenleving. Hij was een schrijver uit de Edwardian Age die duurde tot 1910, het jaar waarin het Engelse modernisme ontstond met de weerstand tegen schrijvers als Arnold Bennett en John Galsworthy. Zijn vriendschap met J.M. Barrie (de schrijver van Peter Pan) had te maken met verwantschap in luchtigheid en escapisme. Dat P.G. Wodehouse hem bewonderde is ook begrijpelijk. Milne paste zo goed in Punch omdat hij voor onschuldige en lichte humor in de wieg gelegd was. Hij was van mening dat erfelijkheid en opvoeding iemand maken tot wat hij is en dat er daarna niet veel meer aan te veranderen was. Daar heeft de titel van zijn autobiografie (It's Too Late Now) betrekking op: het is te laat om nog te veranderen. De vasthoudendheid waarmee hij deze opvatting huldigde had tot gevolg dat hij zich niets aantrok (of kon aantrekken) van de kritiek die hij kreeg op zijn toneelstukken en romans. John Betjeman (die weinig sympathie voor hem koesterde) verklaarde na Milnes dood dat hij was ‘buried under the weight of highbrow disapproval’. Na de Eerste Wereldoorlog wilde men alleen maar geamuseerd worden en Milne zorgde ervoor dat het gebeurde, met stukken als Belinda, Mr. Pim Passes By, The Romantic Age, The Lucky One. Het was allemaal even luchthartig en lichthoofdig. Hij had een groot gevoel voor het ridicule, maar hij werd nooit scherp. ‘To poke gentle fun at the British love of rank and titles’, verder kwam het niet. Zijn eerste komedie, Belinda, is een clever niemendalletje, van zijn grootste succes, Mr. Pim Passes By, geloof je niet dat er ooit iemand om heeft moeten lachen. Milne was verre van sentimenteel, maar het lukte hem niet om eens serieus te zijn of ook maar
iets echt kwaadaardigs op het toneel te krijgen. Het bleef altijd goedmoedig, zodat zelfs een van zijn ferventste verdedigers (Frank Swinnerton) moest erkennen dat daar zijn zwakte zat: ‘Any writer of imaginative work who cannot give the devil his due becomes moral bound.’ Het leidde tot brave moraliserende humor (‘a bad case of moralizing whimsy’, zoals de hedendaagse satiricus Michael Frayn over Milne zegt). Milne was nooit veeleisend, hij schreef volgens Raymond Mortimer ‘slechte kunst en goede handel’. Ik heb een sterke neiging om de schrijver van Winnie-the-Pooh te verdedigen als ik dit lees (en de aanvallen die Milne te verduren kreeg van Dorothy Parker en Graham Greene). Maar erg sterk sta ik niet. Zijn roman Two People (1931) en Cloe Marr (1946) spelen zich af in de sfeer van mensen die kunnen zeggen: ‘Liefste wat zie je er lief uit. Nietwaar, Bertie, ziet ze er niet charmant uit?’ Je zou hopen dat hier enige satire in het spel is, maar dat is niet zo. De hoofdpersoon van Two People denkt voortdurend in deze termen aan zijn vrouw. De roman probeert met geestige bedoelingen een idee te geven van wat een gelukkig huwelijk zou kunnen zijn, maar is slechts larmoyant grappig. Milnes adagium ‘kunst is overdrijving’ krijgt in zulke romans zijn werkelijke inhoud: hij overdrijft zo dat hij vergeet wat hij overdrijft. Zijn detective The Red House Mystery is tot mijn verrassing realistischer dan zijn gewone romans.