Tijdschrift
Op het moment dat de afschaffing van de slavernij dreigde in de tweede helft van de negentiende eeuw, zochten de plantagehouders in Cuba naarstig naar vervangende werkkrachten. De suikerindustrie groeide en het leek niet waarschijnlijk dat de vrijgemaakte negerslaven bij hun oude bazen zouden willen blijven werken. Het alternatief voor de planters bleek snel gevonden: in de havensteden van China werden arbeiders geronseld. Na de overtocht onder erbarmelijke omstandigheden werd het er in Cuba niet beter op voor de koelies die voor acht jaar getekend hadden. Het openbaar aanbieden van de arbeidskrachten leek als twee druppels water op de slavenmarkt en de bazen behandelden hun nieuwe werkkrachten even beroerd en discriminerend als ze bij hun oude gewend waren. Weliswaar verdrievoudigde de suikerproduktie, maar de Chinezen hadden een hondeleven. Het duurde nog een kleine honderd jaar voordat in 1947 een verdrag tussen China en Cuba werd gesloten waardoor de discriminatie tegen de Chinezen althans op papier werd opgeheven. Een mooi stukje geschiedschrijving pleegt W.L. Man A Hing over deze kwestie in José Martí-Journaal een tijdschrift dat zich aan alle mogelijke Spaanstalige cultuuruitingen wijdt. Behalve de geschiedenis komen ook de literatuur, het theater en de muziek in verschillende aardige bijdragen aan de orde in dit nummer van augustus/september 1990. Manuela Grassi interviewde Manuel Puig over zijn laatste roman. Deze van oorsprong Argentijnse schrijver verliet in 1973 tijdens de derde periode-Perón zijn woonplaats Buenos Aires, omdat zijn werk in beslag genomen werd. Hij woont nu in Rio de Janeiro waar ook zijn Cae la noche tropical is gesitueerd. Brazilië speelt in deze roman de rol van een prototypisch Latijnsamerikaans land. De hoofdpersonen in dit boek zijn vooral geïnteresseerd in het nauwkeurig onderzoeken van hun gevoelens en hoe zij in sexualibus functioneren, legt Puig uit.
Eigenlijk wordt er veel te veel over seks gepraat, zegt Puig: ‘Er wordt een draagwijdte aan toegekend die het niet kan hebben. Het is slechts een fysiologisch proces zoals eten en slapen. Het heeft geen moreel gewicht, kan de indentiteit van iemand niet definiëren. Ik zou graag willen zien wat er met de gevoelens gebeurt in een vrije samenleving die seksueel verzadigd is. Waarschijnlijk zou er geen onderscheid meer worden gemaakt tussen homoseksuelen en heteroseksuelen.’ Op de vraag van de interviewster aan Puig wat hij van de discussie van zijn protagonisten over het hiernamaals vindt, antwoordt hij: ‘Ik geloof dat het beter is om te denken dat alles hier al was. Onder andere omdat het ons dwingt te handelen zo goed als we kunnen. En bovendien om met volle teugen van dit leven te genieten met uitzicht op wie weet welk geluk.’ Marjolijn Hohberger spreekt met de veelzijdige Francisco Carrasquer, die onder meer Nederlandse literatuur in het Spaans vertaalde en daar ooit de Belgische Staatsprijs voor Vertaalde Letterkunde voor kreeg. Hij ontvluchtte Spanje in de jaren vijftig om politieke redenen en woonde bijna dertig jaar in Nederland. Nu is hij al weer enkele jaren terug in zijn geboorteland. Veel bijdragen in José Martí-Journaal hebben de vorm van een vraaggesprek; dat leest gemakkelijk, maar er staat soms ook wel wat overbodig gebabbel in die stukken. Het enigszins fantastische verhaal ‘Vonnegut en de Zuidamerikaanse dwergnazi's’, dat de winnaar is geworden van een literaire wedstrijd van José Martí-Journaal, is aan mij niet besteed.
EVA COSSEE
José Martí-Journaal: f 6,95/f 39,50. Uitgegeven door Stichting Centro Cultural José Martí, Herengracht 259, 1016 BJ Amsterdam.