Een onverbeterlijke escapist
Een biografie over A.A. Milne, de vader van Winnie-the-Pooh
Carel Peeters
Er zijn vele ganzenborden, maar er is maar één berenbord: The Pooh Game, gemaakt naar A.A. Milnes Winnie-the-Pooh en The House at Pooh Corner. De genoeglijkste en meest dramatische scènes uit de boeken zijn hierin onderdeel van een spel waarin het erom gaat zoveel mogelijk honingpotten verzameld te hebben bij de eindstreep. Dat de beloning uit een of meer honingpotten bestaat wanneer je op een vakje terecht bent gekomen dat een beloning verdient is goed gezien. De vrees dat het spel de twee boeken geweld aan zou doen is niet gerechtvaardigd, integendeel, er is met de gelukkigste hand gebruik van gemaakt. Kom je op een ganzenbord in de gevangenis (en moet je twee beurten overslaan), dan kom je in The Pooh Game op het vakje waar Pooh in het konijnehol kruipt en er niet meer uit kan. Het is niet meer dan normaal dat je dan minstens twee beurten moet overslaan, want iedereen weet dat het nogal wat tijd kost om Pooh weer uit het hol te krijgen, hij moet er immers een beetje voor vermageren. Zo is het ook logisch dat je twee beurten moet wachten op het vakje waarin te zien is dat Pooh in de struik met prikkels is gevallen. Je mag daarentegen twee plaatsen verder én je krijgt twee honingpotten als je op het vakje komt waarin Christopher Robin en zijn vrienden op ‘expotitie’ naar de Noordpool gaan. Ook logisch. Dat de makers van dit spel begrepen hebben waarom het gaat blijkt misschien wel het best bij het begin van het spel. Gooi je zes met de dobbelsteen, dan mag je gewoon zes plaatsen vooruit, gooi je vier, idem, enzovoort. Gooi je echter een armzalige één... dan word je onmiddellijk rijkelijk beloond: voor wie één gooit is het al meteen tijd voor enige verpozing met ‘a litle something’ in de vorm van een pot honing. Het plaatje op nummer 1 toont Pooh dan ook in een andere wereld: met lichaam en
geest voor de helft in een honingpot. Het zou een vraag kunnen zijn of we hem daar niet een tijdje rustig moeten laten zitten, maar het spel is net begonnen.
A.A. MILNE
His Life
door Ann Thwaite
Uitgever Faber and Faber, 553 p., f 65,50
Importeur Nilsson & Lamm
A.A. Milne
Christopher Robin Milne en zijn beer
Ik had gehoopt dat de biografie van Ann Thwaite mij definitief duidelijk zou maken hoe de geest van de man werkte die het materiaal leverde voor zulke aardige spellen en die Winnie-the-Pooh (1926) en The House at Pooh Corner (1928) schreef. Het is een omvangrijke, onderhoudende en informatieve biografie, maar er staat niet in wat ik zocht. Wat ik zocht is de man die deze twee boeken heeft geschreven en niet... A.A. Milne. Hij heeft ze natuurlijk wel geschreven, maar ik zou willen dat het iemand was geweest die voor mijn idee meer bij die boeken paste. Ik bedoel: had Remco Campert ze maar geschreven, of Rudy Kousbroek, dat zou psychologisch logischer geweest zijn.
Iemand die deze boeken (en veel van de kindergedichten in When We Were Very Young (1924) en Now We Are Six (1927) heeft geschreven kan rekenen op zoveel krediet dat er een bulldozer aan te pas moet komen om het weg te werken. Ik las zijn andere werk al bij voorbaat met instemming en positieve verwachting. Maar het andere werk van Milne (toneelstukken, humoristische stukjes, essays, gedichten, pamfletten - samen wel zo'n zestig boeken) geeft weinig aanleiding voor die positieve instelling. Tijdens het lezen van die toneelstukken, essays en humoristische stukjes was het: ik tegen die bulldozer. Ik verloor, hoe ik ook mijn best deed er de goede kanten van te zien. Milne kon wel geestig schrijven, maar het had erg vaak niets om het lijf. Ook al ben je door de Pooh-boeken anders geprogrammeerd, er komt een moment dat je het toe moet geven. Milne was een kleine acht jaar redacteur van Punch (van 1910 tot 1918) en verzamelde zijn bijdragen in The Day's Play (1910), The Holiday Round (1912), Once a Week (1914), Happy Days (1915), Not That It Matters (1919), If I May (1920) en The Sunny Side (1921). De titels zijn eigenlijk al duidelijk genoeg: dit zijn stukjes waarin het leven hardnekkig van de zonnige kant gezien wordt. Stukjes van een pijnlijke oppervlakkigheid waarin het zo vaak over golf, cricket en andere geneugten van het leven gaat dat je je af gaat vragen in welke wereld Milne leefde. Het antwoord gaf hij zelf: ‘De hele niet-controversiële wereld.’ Volgens Milne zelf was dat voor de Eerste Wereldoorlog ‘a world in which imaginative youth could be happy without feeling ashamed of its happiness’. Milne kon het in de jaren dertig niet meer verdra-
Vervolg op pagina 4