Carel Peeters
Intimidatie
De Boekenbijlage van Vrij Nederland van 12 september 1987 was zoals gewoonlijk voor iedereen, maar speciaal voor scholieren. Zij ging over De Leeslijst en bevatte ‘driehonderd verplichte suggesties voor het nieuwe schooljaar’. Die waren afkomstig van dertig schrijvers die allemaal een lijstje van tien door hen gekozen Nederlandse en buitenlandse boeken toelichtten: Kees Fens, Adriaan van Dis, Charlotte Mutsaers, Karel Eykman, Louis Ferron, enzovoort. Dat van die ‘verplichte suggesties’ was een beetje tegenstrijdig. Daar zat, zoals wel vaker met paradoxen, een gedachte achter. Bij scholieren moet je maar liever niet aankomen met iets dat ‘verplicht’ is. Omdat je scholieren niet moet stijven in hun liefste aversies dachten we dat het geen kwaad kon ze op stang te jagen met de mededeling dat de door deze schrijvers genoemde boeken verplicht waren. En niets minder.
Of toch niet? Er staat immers ook ‘suggesties’. Dat is de paradox die (zo merk ik nu) door de jaren heen in de Boekenbijlage is gepraktizeerd, te beginnen bij het Onderzoek naar de literatuurlijst op middelbare scholen van Willem Jan Otten en Marijke Hilhorst in juli 1978, en daarna in nummers als Onderschat en overschat in de literatuur (juni 1978), Mijn persoonlijke literatuurgeschiedenis 1940-1985 (7 september 1985), Mijn boekenkast en ik (15 maart 1986) of Opgroeien in de literatuur (1 oktober 1988). Wat de schrijvers en fervente lezers die aan deze bijlagen meewerkten deden verschilt niet van wat een leraar op de middelbare school doet of zou moeten doen, alleen kwamen de suggesties van mensen die dicht bij het vuur zitten.
Gegeven deze traditie van ‘verplichte’ suggesties is het niet verwonderlijk dat ik nogal opkeek toen ik hoorde dat er een lijst van eenentwintig boeken is opgesteld die mogelijk echt verplicht zullen worden gesteld voor middelbare scholen. Ik kan dat vreemd vinden, maar er moet hersenwerk achter zitten, ook al noemde Jan Wolkers Jaap Goedegebuure (een van de opstellers van de lijst van eenentwintig) een ‘hersenloze chimpansee’ (Goedegebuure noemde Wolkers ooit ‘de hulk van de Nederlandse literatuur’, wat polemisch gezien ook niet slecht is). Het enige dat ik kan bedenken is dat Ton Anbeek, Harry Bekkering en Jaap Goedegebuure hebben gedacht dat het zijn voordelen kan hebben wanneer schoolverlaters voorzien zijn van een gemeenschappelijke literaire achtergrond, zodat er een solide basis is om met elkaar van smaak en mening te verschillen. Aan alles wat ze allemaal verplicht moeten weten kan ook nog wel een literatuurlijst worden toegevoegd. De teksten van Virgilius, Homerus of Ceasar zijn ook min of meer verplicht en er zijn veel voormalige middelbare scholieren die blij zijn dat ze die als scholier gelezen hebben.
Jan Wolkers (die niet op de lijst voorkomt, evenmin als Maarten 't Hart) noemde de lijst werk van volkscommissarissen. Dat klinkt onheilspellend, maar zo zou je dan ook degenen kunnen noemen die de verplichte stof voor andere vakken opstellen.
Enige verplichting kan op de middelbare school helemaal geen kwaad. Maar wat voor grammatica geldt (verplicht), is voor literatuur niet nodig. Wat wél verplicht moet zijn is het aantal boeken dat gelezen moet worden (en dat ze uit verschillende perioden komen); dat aantal kan rustig als een strop om de fragiele nekjes gelegd worden. Bij de gedachte aan dat aantal gaan al erg veel scholieren kokhalzen, maar dat doen ze bij andere vakken ook, dat is niets bijzonders. Maar of ze nu Inwijding van Marcellus Emants lezen of Een nagelaten bekentenis, De Avonden of Op weg naar het einde, De donkere kamer van Damocles of Nooit meer slapen: dat maakt geen verschil. De enquête die het tijdschrift Diepzee enkele jaren geleden hield naar de literatuurlijst op middelbare scholen rechtvaardigt helemaal niet dat er nu een verplichte lijst komt. Die was heel divers en week sterk af van de lijst die ontstond uit het onderzoek van Otten en Hilhorst. Daarin vielen nog de dunne boekjes en de min of meer makkelijk aanspreekbare titels op (Wierook en tranen, De herberg met het hoefijzer, Het bittere kruid, Kort Amerikaans). Nu ging het om boeken als De aanslag en Hersenschimmen.
Dat de mediëvist F.P. van Oostrom er niet voor voelde om aan het samenstellen van de lijst mee te werken motiveerde hij onder meer met de verwijzing naar het lot van de leraren: die zouden geen enkele eigen inbreng meer hebben. Een sterk argument. Het bijbrengen van belangstelling voor literatuur is het werk van de leraar en hij moet daarin zo vrij mogclijk zijn. Dat is zijn trots, zijn voorrecht en morele plicht. Als het goed is heeft zijn loutere overtuigingskracht iets intimiderends. De leerlingen moeten het angstige gevoel krijgen dat er iets essentieels aan hen ontbreekt als ze dit of dat boek niet gelezen hebben - net zo beschamend als de ontdekking dat ze de verkeerde spijkerbroek aan hebben. Dit is het effect dat met de ‘verplichte suggesties’ werd beoogd. Ze zijn alleen maar bij wijze van spreken verplicht, maar wie er geen gebruik van maakt heeft grote kans voor gek te lopen. Wie dat wil moet het zelf maar weten.
In 1981 publiceerden Frederic Raphael (de schrijver van The Glittering Prizes) en Kenncth McLeish hun boek met de beredeneerde lijsten van boeken die ertoe doen op alle mogelijke gebieden (van literatuur, antropologie, kinderboeken, literaire kritiek tot psychologie): The Book of Lists. A Recommended Library of 3000 works. Hun suggesties intimideren mij nog steeds.