Positieleer
Bij dezelfde uitgever verscheen vrijwel tegelijkertijd Obers tweede boek: Bottoms Up. De meeste hoofdstukken werden eerder gepubliceerd in Amerikaanse wetenschappelijke tijdschriften. Aan de ziektebeelden ligt het niet, maar de diagnoses zijn in ieder geval minder uitdagend dan die van het eerste boek.
De oorzaak is duidelijk. Een aantal hoofdstukken is al eens beter behandeld door andere schrijvende artsen of historici. Met name de drie hoofdstukken van deel twee zijn teleurstellend. Daarin schrijft Ober aan de hand van afbeddingen, reden waarom dit deel de verzamelnaam De iconografie van de dood, ziekte, en vieze boekjes heeft gekregen. Het eerste hoofdstuk gaat over het wegen van het hart bij begrafenisrituelen, het tweede over lepra, lepralijders en heiligen die hen verzorgden. Dat alles dus aan de hand van oude gravures en schilderingen, wat het effect heeft van een huisarts die de patiënt een receptbriefje meegeeft met daarop de woorden: ‘Als de klachten niet overgaan, over twee weken terugkomen met een foto van de wond.’
Flagellatiescène in een bordeel. Ets van James Gillray, circa 1785
Ober lijkt te zijn gezwicht voor curieuze plaatjes. Vooral het derde hoofdstuk van dit deel maakt dat duidelijk. ‘The Iconography of Fanny Hill: How to Illustrate a Dirty Book’. Fanny Hill is leuk, maar Ober maakt hier dezelfde vergissing als H. Spencer Ashbee honderd jaar geleden maakte. Ashbee schreef een van de allermooiste bibliografieën over curieuze boeken en onderwerpen, maar moest zo nodig tientallen pagina's aan Fanny's bibliografische geschiedenis besteden. Ober doet dat nu voor de iconografie, en het resultaat is even teleurstellend. Niet de nieuwsgierigheid van de lezer staat hier centraal, maar de obsessie van de auteur: vieze plaatjes, acrobatische plaatjes, en geen inzichten die een anatoom kunnen sieren. Overigens: welke eer is er nog te behalen voor welke anatoom dan ook aan de positieleer van de geslachtsdaad?
Voor het titelessay mag ik dezelfde diagnose stellen. ‘Bottoms Up’ gaat over de ‘Fijne kunst van het geselen’, en wordt gesierd door veel plaatjes die we al kennen. De drie andere hoofdstukken van dit deel zijn interessanter, maar uiteindelijk toch niet zo indrukwekkend als Ober in zijn eerste boek was. De eerste echte patiënt is Robert Musil, onder de titel ‘Homoseksueel sadisme: tegen welke prijs?’ En dat is nog iets hinderlijks van deze bundel: de flashy titels. Het hoofdstuk over een bekende Franse auteur heet ‘All the colours of the Rimbaud’.
Wat kost homoseksueel sadisme? Ik weet het niet. Of liever, ik weet het wel: alles en niets, en zeker niet meer dan heteroseksueel sadisme. Het belangrijkste argument van het stuk is dat Musil een nareist was.
Volgende patiënt.
- Naam?
- Carlo Gesualdo, prins van Venosa.
- Wat is ons probleem, meneer Gesualdo?
- Ik heb mijn vrouw en haar minnaar ver moord.
- Verder nog iets? Iets ernstigs?
- Ik schrijf madrigalen voor meerdere stem men.
- Oh.
- En ik kan niet poepen tenzij ik eerst hard en lang op mijn billen geslagen word.
Vervolg op pagina 12