Meer opwindende retoriek dan harde politieke praktijk
De wonderlijke incontinuïteit van het Amerikaanse conservatisme
De Amerikaanse paradox De opkomst van het conservatisme in een liberale maatschappij door Willem Post en Hans Veldman Uitgever Kok Agora, f 29,-
Maarten van Rossem
De onbetwiste hoofdpersoon van dit vlot geschreven boekje is Ronald Reagan. Deze charmante kletsmajoor beheerst zowel het eerste hoofdstuk als de epiloog. Tussen eerste hoofdstuk en epiloog beschrijven en verklaren de auteurs de opkomst van het conservatisme in de Verenigde Staten en in de epiloog proberen zij de vraag te beantwoorden wat de politieke betekenis van de Reagan-revolutie op lange termijn zal zijn. Bij de verklaring van de opkomst van het conservatisme leunen de auteurs sterk op de vooral door Arthur Schlesinger jr. en Kevin Phillips gepropageerde theorie dat de ontwikkeling van de Amerikaanse politiek een opmerkelijk constante dertigjarige cyclus vertoont.
De politieke stemming in de Verenigde Staten, aldus deze theorie, vertoont elke drie decennia ongeveer hetzelfde patroon. Na een periode van actief, progressief overheidsbeleid komt onvermijdelijk, als reactie, een periode van terughoudend en conservatief beleid. Op de actieve Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson volgden de politiek lethargische jaren twintig. Op de jaren twintig volgden de interventionistische en Amerikaans liberale (‘liberal’) New Deal en Fair Deal (al is er van die Fair Deal nooit veel terechtgekomen). Op New Deal en Fair Deal volgden de intens rustige en conservatieve Eisenhower-jaren. Ronald Reagan kan nu volgens deze theorie het best begrepen worden als het conservatieve eindprodukt van de laatste grote cyclus, die begon met het actieve ‘liberalism’ van John Kennedy en Lyndon Johnson. Al aan het eind van de jaren zestig kreeg het Amerikaanse electoraat schoon genoeg van het hyperactieve buiten- en binnenlandse beleid van de liberals en van de groeiende bemoeizucht van de federale overheid. Dat sentiment leidde tot de verkiezing van Richard Nixon, die in ieder geval beweerde dat hij de conservatieve beginselen was toegedaan. In de jaren zeventig groeide het conservatisme verder en het culmineerde, na de mislukking van de conservatieve populist Carter, in de electorale triomf van de uiterst conservatieve Reagan.
De cyclustheorie biedt een alleraardigst patroon, maar zij is voornamelijk overtuigend van grote afstand. Bij nadere studie blijkt dat de politieke werkelijkheid aanzienlijk ingewikkelder is dan het fraaie schema doet vermoeden. De cyclustheorie wekt te veel de indruk dat er in de Amerikaanse geschiedenis telkens scherpe markeringspunten zijn en grote verschillen tussen de ideologische standpunten van conservatieven en progressieven. Zo eenvoudig is het echter niet, er is meer continuïteit dan op het eerste gezicht het geval lijkt te zijn. Franklin Roosevelts voorganger Herbert Hoover was geen aartsconservatieve figuur, maar een betrekkelijk actieve president. Roosevelt zelf hervormde vanuit een conservatief gemoed. Eisenhower was weliswaar van mening dat de federale overheid zich bescheiden op moest stellen, toch heeft hij geen enkele poging gedaan om een eind te maken aan de verworvenheden van de New Deal. Kennedy was zeker niet zo progressief als zijn reputatie doet vermoeden, zijn regering werd aanvankelijk spottend de third Eisenhower administration genoemd. Johnson was een van de weinige presidenten die werkelijk op een aantal punten nieuw beleid heeft gevoerd, dat was echter na twee jaar al weer afgelopen en een echte radicaal kunnen we hem toch niet noemen. Nixon was ogenschijnlijk de eerste president van de nieuwe conservatieve golf, wat hem niet belette een van de meest interventionistische van de naoorlogse presidenten te zijn.