Roomse Meisjes
Roomse Meisjes van Ton van Reen laat goed zien wat voor een verburgerlijkte samenleving de rooms-katholieke kerk zich kennelijk wenste. Het is de wereld zoals die jarenlang in de Katholieke Illustratie werd getoond: bedevaarten, bruidjes, de spekpater Van Straaten, vurige missionarissen, de arme zwartjes, de jongens op de Jozefgezellen, de meisjes en de vrouwen op de Maria-congregatie, het hele gezin lid van de Heilige Familie en in de kerk de vrouwen links en de mannen rechts. Alleen de dorpsgek, de plaatselijke kunstenaar, het meisje dat niet wil deugen en dus het dorp verlaat en vertrekt naar de grote, slechte stad, het meisje dat meent een nieuwe Bernadette van Lourdes te zijn en de gepensioneerde missiepater die de wereld beter kent dan de dorpspastoor, zijn de enige vrije mensen. Met de anderen vormen zij een mythische samenleving waarin restanten van Germaans bijgeloof zonder al te veel problemen gekoppeld zijn aan het rooms-katholicisme.
Roomse Meisjes beschrijft in een groot aantal fragmenten de snelle ontwikkeling van een vijftienjarige Noordlimburgse jongen tot jongeman in het jaar 1956. In dat jaar neemt hij afstand van ‘de vader’: opvoedkundig, sociaal en religieus. Ondanks de roomse opvoeding die zijn moeder, een weduwe, hem geeft, voelt hij zich steeds minder verbonden met de kerk en dus met zijn omgeving. Door te lezen (onder de Katholieke Illustratie verbergt hij bij wijze van spreken De Lach) ontdekt hij andere opvattingen en andere werelden en dat literaire terrein is voor zijn omgeving een volstrekt onbekend gebied waar hij dus alle vrijheid heeft. Daarnaast weet hij al gauw dat ouders wel alles willen weten maar dat het verstandig is hen toch niet alles te vertellen. Zijn afscheid van pastoorsland zal hem heel wat minder pijn doen dan Bennie uit De paarse stempel.
Ton van Reen portretteert in een realistische en nuchtere stijl een samenleving die, Godlof, verleden tijd is. Ik krijg het er, vijfentwintig jaar later, nog steeds benauwd van.
■