Een onedele wilde van deze tijd
Carel Peeters
S. Montag (pseudoniem van H.J.A. Hofland) is altijd een effectief gebruiker van de hyperbolen geweest, woorden die de zaken groter voorstellen dan ze eigenlijk zijn (bekend is zijn karakteristiek van het taartje de harde wener als een ‘gebouw’ of ‘gebouwtje’). Maar gelijk op hiermee gaat het gebruik van eufemismen, toedekkende woorden die de zaken kleiner voorstellen dan ze zijn. Dat Montag De Alibicentrale de ondertitel ‘Een sprookje voor bedriegers’ meegeeft is onderdeel van het ernstige spel van vermomming en onthulling dat erin gespeeld wordt. Door het een ‘sprookje’ (met duidelijk reminiscenties aan Du Perrons dialogen over het detectiveverhaal ‘Het sprookje van de misdaad’) te noemen verkleint hij de ernst, want we hebben hier te doen met een bedriegelijk luchtig geschreven filosofische thriller in een psychologische roman, of andersom.
Een filosofische thriller en een psychologische roman zijn een beetje overdreven karakteristieken: de roman is zo geslaagd omdat hij van verschillende genres iets heeft; het is bijvoorbeeld ook een hedendaagse zedenroman. Montag heeft in De Alibicentrale wel een buitengewoon gelukkige hand, want het is ook nog een roman die een jarenlange preoccupatie van hem verwerkt, een constant motief in zijn bestaan als schrijver en columnist. De Alibicentrale vertolkt in romanvorm de strekking van zijn essay ‘De sociaal-democratie en het goede huwelijk’ (te vinden in Orde bestaat niet), een essay dat het in vertaling heeft gebracht tot het Franse tijdschrift Les Temps Modernes (maart 1989).
Die jarenlange preoccupatie is de strijd tussen Montags libertair-anarchistische aanvechtingen en zijn door en door beschaafde karakter, in cultuur en politiek. Dit zijn de twee polen en daartussen bevinden zich de volgens hem aan elkaar verwante sociaal-democratie en het goede huwelijk, die hij beschouwt als twee theemutsen die alles verstikken wat hij in mensen van belang vindt: ‘Hun kinderlijkheid, hun naïveteit, het fantastische en bizarre van hun geest, hun explosiviteit, hun argeloosheid tegenover zichzelf. In stilte hebben ze hun eigen ziel gewurgd.’ Om dit gemiddelde te ontwijken dikt Montag zijn behoefte aan beschaving én rebelsheid om redenen van effect aan. Wat Amy Groskamp-Ten Have is voor de tafelmanieren, is Montag in zijn grimmige hang naar geciviliseerd gedrag voor de cultuur en de civilisatie. Maar hij is ook op zijn tijd het type van een ander uiterste, de universele opstandige van Camus die ‘nee’ zegt, de gedekte tafel omver gooit en ervandoor gaat. Hofland is niet alleen de schrijver van het lichtelijk opruiende boek over de stencil- en postercultuur van de jaren zestig Een teken aan de wand, maar ook van essays over de laakbare opmars van de hondedrol, de invasie van de ‘barbaren’ of over de orde en netheid van een stad als San Francisco (‘Kortom, voor wie van orde en netheid houdt, is deze stad een weldaad voor het oog. Hier woont een rustig en tevreden volk’ - in: Wij passeerden het Vrijheidsbeeld). In beide gevallen: wanneer hij zijn libertair-anarchistische neigingen laat vieren én wanneer hij de lof zingt van de beschaving, manoeuvreert hij zich met de solide elegantie van zijn zinnen naar strategische overdrijving. Het leven zoals hij het dan in beide gevallen beschrijft raakt aan... het sprookje. ‘Sprookje’ is maar een manier van zeggen, het gaat bij wat Montag schrijft altijd om een heel realistische manier
van overdrijven, het is uitvergroten, extrapoleren of op papier tot ontplooiing laten komen van reëel bestaande maatschappelijke en psychologische behoeften. Wil men een levend voorbeeld van Freuds sublimatietheorie, dan is er geen beter voorbeeld dan Montag: hij sublimeert al zijn aanvechtingen in wat hij schrijft, hij maakt er iets van.
DE ALIBICENTRALE
Een sprookje voor bedriegers
door S. Montag
Uitgever Bert Bakker, 198 p., f 24,90
s. montag/h.j.a. hofland, tekening van dirk wiarda
‘De Alibicentrale’:
een filosofische thriller van S. Montag