Carel Peeters
Boekhouding
dirk huyghe
Tijdens de lectuur van 25 onder 35, de bundel ‘nieuwe verhalen van jonge Nederlandse en Vlaamse schrijvers’ drong het tot mij door dat ik nog nooit een boek met verhalen van verschillende schrijvers heb gelezen op de manier waarop ik gewoonlijk een boek lees: van voor naar achter. Ik heb alleen maar in zulke boeken gelezen, op zoek naar iets dat me zou bevallen. Het is een vreemde manier van lezen. Het is ondenkbaar dat ik een boek met verhalen van verschillende schrijvers in één ruk zou uitlezen. Een boek met een dergelijke bloemlezing zal ik ook niet gauw kopen, alleen als er iets in staat van een bepaalde schrijver. Zelfs in boeken als Russische verhalen lees ik alleen verhalen van bepaalde schrijvers, voornamelijk omdat die verhalen alleen daarin te vinden zijn.
Wat gebeurt er als je veel verhalen in 25 onder 35 achter elkaar leest? De bedoeling is dat je ze goed uit elkaar houdt, ze op zichzelf probeert te waarderen en je uiteindelijk afvraagt welke de beste of de aardigste zijn. Wanneer het om echt heel goede verhalen gaat, is dat niet zo moeilijk, maar wanneer het aantal ‘comme ci, comme ça’ erg groot is, ontstaat er een hutspot die niet goed is voor de verhalen en niet erg aangenaam voor de geest, daar wordt het een brij. Vervelend is dat je in je oordeel geremd wordt door de gedachte dat je schrijvers toch moeilijk op grond van één verhaal in de wachtkamer van de toekomst kunt zetten, omdat het misschien nog wat kan worden. Zodra je een naam noemt van een schrijver van een comme ci, comme ça-verhaal steekt onmiddellijk een gevoel van paternalisme op. Verhalen die voor je gevoel helemaal niks voorstellen, slaan het vagevuur over en belanden direct bij af, iets waar het omslag ook meteen toe uitnodigt.
Het lastige bij een bloemlezing als 25 onder 35 is de formule: er zitten schrijvers bij die al verschillende boeken gepubliceerd hebben en echte beginners, al zijn dat er maar weinig. De selectie is niet gemaakt op grond van een idee van de samenstellers, een literair programma of gemeenschappelijke kenmerken (zoals indertijd de Revisor-verhalen in Het hart in het hoofd, maar louter op grond van leeftijd. Dat blijkt een wel uitermate waterig uitgangspunt en ook een slecht teken. Ook al publiceerden verschillende schrijvers hun werk in het inmiddels opgeheven tijdschrift De Held, er is niets te merken van een dwingende gemeenschappelijke noemer, laat staan van een elan dat enige invloed op de bundel als geheel uitoefent. Er gaat van deze bundel als geheel niets uit. Verrassingen levert hij niet op, want de betrekkelijk nieuwe namen (K. Michel, Connie Palmen, René Huigen, Pieters Boskma) maken weinig of geen indruk - daar heb je het paternalisme. Het is evenmin verrassend dat Benno Barnard en Joost Zwagerman hier sterke verhalen publiceren. En zo zijn er wel meer: de verhalen van Kristien Hemmerechts, Thomas Rosenboom, M. Februari of Bas Heijne zijn op het niveau van wat ze eerder hebben geschreven, en bij dat gezelschap hoort ook debutant Henk Pröpper. Je leest ze alsof het nieuwe verhalen zijn in een tijdschrift, met in je achterhoofd hun andere werk. Maar de bedoeling van een bloemlezing met werk van jonge schrijvers zou moeten zijn dat die achtergrond er niet is en dat je iets verrassends te lezen krijgt, dat er een daad gesteld wordt. Die daad wordt in 25 onder 35 niet gesteld, die hebben de meeste schrijvers afzonderlijk al eerder voor zichzelf gesteld. De samenstellers (Jessica Durlacher, Peter Elberse en Joost Zwagerman) hebben ‘de boekhouding’ van het jonge schrijven willen doen en tevens als ‘smaakmakers’ (een woord uit de
wereld van de reclame) willen fungeren. Ze hebben daarbij wel een erg onkritische lankmoedigheid aan de dag gelegd door ook werk van schrijvers als Luc Boudens en Pieter Boskma op te nemen. Hier wreekt zich een ander uitgangspunt: de samenstellers wilden min of meer ‘volledig’ zijn. Het idee van ‘volledigheid’ moet zijn ontstaan omdat met verhalen uit De Held geen boek viel samen te stellen, dat zou al te mager uitgevallen zijn. Het enige tijdschrift dat daar wel het materiaal voor heeft is De Revisor.
De grote vergissing van 25 onder 35 is het idee dat men de boekhouding van het jonge schrijven heeft willen doen. In de literatuur doet men de boekhouding niet. De boekhouding doet men op de boekhouding. Dat men in Amerika eerder een vergelijkbare bloemlezing samenstelde, doet niets af aan de waterigheid van het idee, het bevestigt alleen de waterigheid van de instelling tot literatuur: slechts beheerst door het idee ‘jonge schrijvers’. Uit die instelling spreekt weinig elan en al helemaal geen speciale passie, behalve die voor woorden in gelid. Een speciale passie voor bepaalde jonge schrijvers zou hebben geleid tot een programmatische en daarmee polemische bloemlezing en niet tot een waarin zowel M. Februari als Luc Boudens optreden. Uit 25 onder 35 spreekt niet veel, maar als er iets uit spreekt is het de zucht van een ingezakte pudding. Dat er nog zoiets als de vorm van een pudding te zien is, komt door de verhalen van een aantal schrijvers. Voor de rest zijn het middelmatige, wel aardige, kunstige, melige en werk-in-uitvoering-verhalen.
Bas Heijne is met vakantie