Christelijk
Vanaf 1933 waren al zo'n vierentwintig- à vijfentwintigduizend vluchtelingen vanuit Duitsland in Nederland gekomen, maar een groot deel was doorgereisd naar veiliger oorden. Tussen november 1938 - na de zogenaamde Reichskristallnacht konden zelfs de meest optimistische Duitse joden weten dat ze moesten zien weg te komen - en mei 1940 zijn zo'n tienduizend joodse vluchtelingen naar nederland gekomen.
Het liefst had men álle vluchtelingen geweerd; Nederland was te klein, Nederland was te vol. Nederland had al te veel werklozen et cetera, maar de grenzen konden toch niet hermetisch gesloten worden. Bovendien was er ook nog het image van Nederland als vriendelijk en gastvrij land én Nederland had in de Eerste Wereldoorlog veel Belgische vluchtelingen geherbergd. De regering had geen boodschap aan een beroep op naastenliefde of christenplicht, want christelijke politiek eiste in genen dele onbeperkte toelating. Of zoals Colijn het begin 1939 in de Eerste Kamer verwoordde, ‘de rechtmatige belangen van het eigen volk dat zelf in hoogst moeilijke omstandigheden verkeert, mogen niet in het gedrang komen’.
Strenge, steeds strengere toelatingscriteria werden opgesteld en de beheersbaarheid van het ‘vluchtelingenprobleem’ was daarnaast de eerste prioriteit. Binnenlandse Zaken was hiermee belast, maar het ging samen met Justitie plannen ontwikkelen om alle joodse vluchtelingen in kampen, het liefst in één groot kamp, onder te brengen. De bedoeling was duidelijk: het was een aansporing tot verdere emigratie en de vluchtelingen zouden de arbeidsmarkt niet mogen betreden. De samenwerking tussen de twee ministeries ging niet van een leien dakje, zoals uit veel documenten blijkt. Eind 1939 maakt Binnenlandse Zaken bezwaar tegen het feit dat Justitie de illegale vluchtelingen het predikaat ‘staatsgevaarlijke misdadigers’ geeft. Binnenlandse Zaken zegt dat dat onzin is, en dat met dat predikaat de illegalen onder Justitie zouden vallen, terwijl Binnenlandse Zaken verantwoordelijk is.
De ‘Boulevard des Misères’, Westerbork, voordat de spoorweg tot in het kamp werd doorgetrokken
Het grote vluchtelingenkamp was op de Veluwe gepland, en de minister van Binnenlandse Zaken bracht dat feit eerbiedig ter kennis van koningin Wilhelmina. Vier dagen later volgde het antwoord, waaruit bleek dat zij het zeer betreurde dat het kamp zo dicht bij paleis Het Loo gevestigd zou worden. Als het dan toch op de Veluwe moest, dan in elk geval veel verder van haar zomerresidentie.
Zo gezegd, zo gedaan, alleen werd het niet de Veluwe, maar Drenthe. Daar, in het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork, kwamen op 9 oktober 1939 de eerste joodse vluchtelingen aan. De joodse gemeenschap in Nederland moest financieel garant staan voor de bouw en het onderhoud van dit kamp.
Corrie Berghuis eindigt haar boeiende bronnenboek in mei 1940: nadien is er geen sprake meer van eigen Nederlands beleid: de Duitsers zijn in Nederland en kunnen een begin maken met een van de hoofdpunten van het nationaalsocialisme: de vernietiging van het jodendom.
Op de eerste oorlogsdag werden de zevenhonderd Westerborkers naar het westen geëvacueerd, maar zij moesten, in opdracht van de
Vervolg op pagina 12