Bezworen
Alie Bosch, die sinds de opheffing van het incriminerende initiaal ‘Zuster B.’, waaronder ze jarenlang bekend stond als Blamans Noodlot, een menselijker figuur werd, was een zorgzame en moederlijke, niet erg erudiete - ‘Morgenochtend gaan we naar Verona om het graf van Julia te bekijken, weet je wel, van Julia en Romeo’ (Blaman aan Bosch) - maar ook tegenstrijdige en raadselachtige vrouw, die door Anna Blaman in verschillende romanfiguren werd bezworen.
Anna Blaman en Marie-Louise Doudart, ca 1949
collectie letterkundig museum
Marie-Louise Doudart de la Grée was rijk, mooi, getrouwd en een ongeneeslijke allumeuse, die stormachtige verhoudingen aanging en van haar minnaressen absolute toewijding eiste. Ze schreef romans en verhalen, maar was volgens een ‘grof-eerlijke’ Anna in het geheel niet van haar niveau. ‘Ik heb je “naast me gezet” (ik word er misselijk van dat ik dat moet opschrijven), maar ik heb nooit begrepen dat je pas jezelf recht gedaan gevoeld had, als ik je dat had aangedaan in je kwaliteit van schrijfster. - Precies op een gebied zou jíj, tot eigen heil, een ruim en groot gevoel voor míj moeten hebben, en dat is in de schrijverij. Als jóúw instelling op míj niet genereuzer kan zijn, wordt het niets.’ Zo niets ontziend schreef ze aan het eind van hun verhouding, hoewel ze van het begin af besefte waar de breuklijn zou liggen: ‘Ergens in mijn achterhoofd blijf ik de geliefde toch zien als een lieflijk fenomeen dat ik ontmoet, en waar iets met ontmoeten begint, bestaat ook het afscheid’ (27 november 1948, in de eerste brief na hun persoonlijke ontmoeting).
In de tussenliggende periode doet ze veel pogingen de onverenigbaarheid van hun karakters te verzoenen zonder zichzelf te verliezen, iets wat bij voorbaat gedoemd lijkt om te mislukken. Het eenzaam avontuur met Alie en de subliemere overgave aan De Literatuur staan in de weg. Wat blijft is een erotisch spel van aantrekken en afstoten. ‘Ik leef diep geconcentreerd op je, en jij op mij, als ik bij je ben, toen jij bij me was. Mijn ziel schouwt onafgebroken ademloos op je toe, ik heb je steeds, steeds zeer bewust lief.’ ‘Van liefde doorstroomd was ik, en ben ik nog. Begerig grijpt mijn ziel die liefderoes aan, een voortdurende innerlijke zwijmel. Maar mijn bange verstand wil zich verzetten en zegt: pas op, pas op.’ Dat is de teneur van de hele correspondentie: gepassioneerde taal, die nu wat belachelijk klinkt, naast docerende, soms zelfs kleinerende fragmenten. ‘Je bent, lijkt me, volkomen feminien; misschien ligt jouw grote prestatie wel in een waarlijk grote liefde’ (7 november 1948). ‘Jij hebt in jouw wezen zo'n typisch vrouwelijke kant, dat die een kleine kant wordt’ (1 april 1949). Onthullend meisjesachtig zijn de onbeholpen tekeningetjes van Blaman, waarop vaak een naakte of halfnaakte, weelderige Marie-Louise herkenbaar is naast een magere maar geklede Blaman.
De scrupules die Aad Meinderts in zijn inleiding betoont, doen wat hypocriet aan, zeker als hij later zegt niet dankbaar genoeg te kunnen zijn voor het feit dat Doudart de la Grée haar deel van de correspondentie bewaarde. Het zijn dan wel liefdesbrieven waar anderen niets mee te maken hebben, zegt hij, maar omdat ze kunnen worden gezien als een commentaar op de thematiek van Eenzaam avontuur is het literairhistorische excuus gevonden. Zijn gelijk ligt nogal voor de hand: leven en werk zijn bij Blaman nauw verweven. De brieven waarin zij over haar overwonnen hartstocht voor Alie Bosch schrijft zijn het interessantst. Dat zijn er niet heel veel. Verder is het toch ‘Privé’ voor ‘ons soort mensen’. Wat daar op tegen is? Niets, behalve dat bij liefdesbrieven van anderen, ook al zijn ze soms, voor Blaman, op het speelse af, over het algemeen de verveling toeslaat, te meer als het er drieëntachtig zijn.