De wet van de remmende achterstand
Mark Insingels verzamelde gedichten
In elkanders armen Verzamelde gedichten door Mark Insingel Uitgever In de Knipscheer, 223 p., f 45,-
Rob Schouten
Een tekst van Mark Insingel, of gedicht zo u wilt (hij komt althans uit Insingels Verzamelde Gedichten, In elkanders armen geheten). Er staat onmiskenbaar iets en het is niet moeilijk daar een soort mededeling in te lezen: man ziet onverwacht vrouw van vroeger terug; daar handelen ze naar, maar tenslotte blijkt de aard van het wederzien een communicatief misverstand. Wie geleerd wil zijn onderscheidt twee noten in het gedicht: de anekdotische over de handelingen bij het weerzien, en de talig-poëtische variaties op de regel ‘ik had wel heel de tijd naar haar verlangd’. Die minieme verschuivingen in het verlangen van de ‘ik’ vormen de crux, dat ziet een kind; hún verloop tekent het communicatieve misverstand: beide personen interpreteren de wederzijdse blijken van genegenheid verschillend.
Boeiend? Mij doet het eerlijk gezegd denken aan de zeurende teksten en dialogen die antipsychiater R.D. Laing in de jaren zeventig publiceerde, waarvoor (quasi) uit het leven betrokken emotionele gesprekken en daden model stonden: ‘ZIJ: “enfin.” HIJ: “wat enfin?” ZIJ: “je weet wel.” HIJ: “wat weet ik?” ZIJ: “dat weet je best.”’ enzovoort.
Dat gedicht hier van Insingel komt uit het laatste part van zijn Verzamelde. Wie die van achteren naar voren leest, ziet waar dit soort tekst bij hem vandaan komt, namelijk uit poëzie die oorspronkelijk alleen uit verschuivingen, variaties en contradicties in taal bestonden.
Toen ik haar al lang niet meer verwachtte
stond ze plots weer vóór me.
(Ik had wel heel de tijd naar haar verlangd.)
Ze glimlachte, alsof ze wist
dat ik haar niet zou afwijzen.
(Ik had de hele tijd naar haar verlangd.)
Ik nam haar in de armen en ik
drukte haar heel hard tegen me aan.
(Ik had zo lange tijd naar haar verlangd.)
Toen maakte ze zich los, ze lachte
me net uit en ik verstond het niet.
(Want ik had heel de tijd naar haar verlangd.)
Op weg naar hiertoe dacht ik, zei ze:
hij vergist zich vast in mijn bedoelingen
hij heeft de hele tijd naar me verlangd!
Een karakteristiek voorbeeld uit Insingels vroegere werk: ‘hetzelfde / ongeveer hetzelfde / ongeveer hetzelfde zeggen / (in ongeveer dezelfde bewoordingen spreken) / zeggen ongeveer hetzelfde te denken / denken ongeveer hetzelfde te zeggen / ongeveer hetzelfde denken.’ In een ander gedicht laat hij zien hoe je door begrippen steeds een fractie te verschuiven op een vreemde conclusie uitkomt. Zo begint hij met een negatieve notie in ‘uitroeien is / uitschakelen is / soms noodzakelijk is / onvermijdelijk is /’ et cetera tot hij eindigt met ‘voortreffelijk’. Dan luid de conclusie van dit taalspel dus ‘uitroeien is voortreffelijk’. Wat taal allemaal teweeg kan brengen, zie je hem consequent denken.
Insingels teksten, waaruit alle anekdotiek geëlimineerd was, golden in de dagen van olim voor uiterst progressief. Zó avantgardistisch dat zijn werk vrijwel alleen besteed was aan studenten Nederlands met een overbelast literair geweten. Hij vormde zo'n beetje het eindstation van het lijntje ‘andere’ literatuur: Polet, Vogelaar, van Marissing. Inmiddels ogen en klinken veel van zijn volgens structuurprincipes geschreven teksten hopeloos gedateerd. De heilige abstractie in de typografische gewrochten uit zijn begintijd, waar je als lezer een halsverrekking van oploopt (gedichten waarvan de regels rond een lege kern draaien, een verzameling cirkels waaruit langzaam de regel ‘waar een wil is is een weg’ blijkt te ontsnappen), heeft zelfs een lachwekkend effect. Hier heeft de wet van de remmende voorsprong wel erg vernietigend uitgehaald. Eén gedicht lezen gaat nog, maar lees je de vele, dan ontdek je dat ze eigenlijk allemaal de lezer op steeds weer dezelfde wijze willen ‘deconditioneren’, om een modewoord uit die tijd te gebruiken. Insingel lijkt me een slachtoffer van de vervelende bijwerking van Conceptual Art: het idee heiligt de realisaties.
In zijn latere teksten blijkt Insingel, als zovelen van zijn medeprogressieven van twintig jaar her, toegeeflijker en menselijker te zijn geworden. Zijn gedichten kennen nu het zout en peper van de context. Zonder zijn principes helemaal op te doeken laat hij zijn taalverschuivingen toch iets minder absract functioneren. Is dat winst? Voor wie vóór in deze Verzamelde Gedichten is begonnen wel, maar het motief der onvolmaakte menselijke communicatie dat er uit het taalspel is gerold, overtuigd me op zichzelf ook niet. Via een rare weg lijkt Insingel uitgekomen op het intermenselijk geouwehoer waarvoor de zielkunde in leven is geroepen. Taal licht ons nog steeds een beetje pootje, is de boodschap. ‘Echt? Levensecht. // Waar? Echt waar. // Eerlijk? Doodeerlijk.’ We wisten het al.
■