Tijdschrift
‘Een liefde die ons ontnomen is laat ons van alles beroofd achter, ons zelfvertrouwen verdwijnt, we kunnen niet meer in onszelf geloven,’ schrijft Baladine Klossowska aan Rainer Maria Rilke in 1923 als hun affaire op haar einde loopt. Baladine Klossowska - Rilke noemde naar Merline - woont dan in Berlijn met haar twee zonen en Rilke op een kasteeltje in Wallis, Zwitserland dat hij samen met Merline heeft laten opknappen. Het is bijna beschamend om te lezen hoe Merline zich min of meer aan hem opdringt, terwijl ze aan alle kanten voelt dat Rilke's liefde taant. Ruth Wolf documenteert deze verhouding die enige jaren duurde op een bescheiden en empatische manier in haar bijdrage ‘De liefde die niet wil bezitten’ in Het Oog in 't Zeil (1990/5-6). Ze citeert daarbij ruimschoots uit de vele brieven die over en weer werden geschreven, want de geliefden waren zelden lange tijd in elkaars nabijheid. Juist die perioden waarin ze elkaar nauwelijks zien zijn voor Rilkes dichterschap erg produktief; voor Merline daarentegen duren ze soms tergend lang totdat Rilke haar zelfs met zoveel woorden verbiedt hem nog op te zoeken. ‘Ik zou willen sterven om geen geheugen meer te hebben,’ schrijft zij dan, omdat de herinnering aan hoe gelukkig ze samen zijn geweest haar vreselijk kwelt. In september 1926 maken ze nog samen een reis, daarna nemen ze afscheid, enkele maanden later blijkt voorgoed, want Rilke sterft in december van datzelfde jaar. Ruth Wolfs bijdrage is een oase van overzichtelijkheid en formuleerkunst vergeleken met het stuk van Pieter Grashoff over Hermann Kesten en het stukje van Hans Visser over Simon Vestdijk. Hans Visser heeft niets geleerd van de ongezouten kritiek die hij met zijn Vestdijk-biografie over zich heeft afgeroepen. Zijn stukje over een bootreis van Vestdijk als scheepsarts naar Indië is zo erbarmelijk slecht geschreven dat ik niet begrijp dat de redactie van Het Oog in 't
Zeil deze anderhalve pagina heeft geplaatst. De scheepsarts is ziek geweest en daarover meldt Visser bijvoorbeeld: ‘Eenmaal hersteld van de griep viel alles weer best mee. Er werd zelfs een kind geboren.’ Aan het stuk van Pieter Grashoff over de vergeten auteur Hermann Kesten kleven ook nogal wat bezwaren. Vertaler Grashoff kent de exil-auteur al zo'n veertig jaar, daardoor krijgt de bijdrage iets van een onderonsje over het familiebezoek van vertaler, vrouw en kind bij de oude schrijver in het Altersheim bij Bazel. Echt overzichtelijk is Grashoffs verhaal niet en het eindigt nogal abrupt met een verslag van een maaltijd in het bejaardentehuis die Kesten zich goed laat smaken. De toon is die van een bewonderende hagiografie, waarbij Kesten zelf ook een duit in het zakje doet als hij zegt: ‘Ik was een goede echtgenoot en voor velen een goede vriend in nood.’ Zeker is het zo dat hij zich heeft beijverd om zijn vrouw, moeder en zusters veilig uit nazi-Duitsland te krijgen, maar ik weet niet of je je er zo op voor moet laten staan dat dat ook echt is gelukt. Kesten had in maart 1933 Duitsland al verlaten en is een aantal jaren redacteur geweest bij de exil-uitgeverij Allert de Lange in Amsterdam. Via Parijs ontkwam hij tijdens de Tweede Wereldoorlog naar de Vreenigde Staten. In Nederland verscheen uitsluitend zijn Tweelingen in vertaling. Martien J.G. de Jong gaat in op een gedeelte van Lisette Lewins grote artikel over Ed. Hoornik, Bert Bakker en Hans Katan in het vorige Het Oog in 't Zeil. Alweer zijn de Handelsblad-artikelen van Hoornik tijdens de Duitse bezetting het onderwerp. Lewin reageert uitvoerig.
EVA COSSEE
Het Oog in 't Zeil f 12,50 (f 45, - per jaar). Herengracht 406, 1017 BX Amsterdam.