Een pelgrim in de tijd
Het nagelaten werk van Freek de Jonge
Jacques Klöters
Freek de Jonge zou wel eens de Heintje Davids van onze jaren kunnen worden. Ik geloof er namelijk niets van dat hij definitief afscheid genomen heeft van de showbusiness. Hij kondigt dat wel aan in het nawoord bij de uitgave van zijn liedjes. Maar wat zegt dat? Al wordt hij de nieuwe trainer van het Nederlands elftal, al neemt hij de artsenpraktijk over van Jan de Cler, al wordt hij burgemeester van Muiderberg, altijd zal hij terugkeren naar het theater omdat hij daar briljant is en ergens anders verdienstelijk. Op het toneel heeft hij het gezag van de lach en nergens anders.
Wat ik vind van zijn liedjes nu ik ze op papier lezen kan? Het heeft me altijd verwonderd dat de liedjes uit de Neerlands Hoop-tijd zo weinig sporen hebben nagelaten. Ze worden zelden op de radio gedraaid, andere artiesten nemen ze niet opnieuw op het repertoire. Wonderlijk is dat de Neerlands Hoop-liedjes veel gedateerder klinken dan het repertoire van Sonneveld, Halsema en al dat klassieke cabaret waar ze zich tegen wilden afzetten. Prettig is dat eigenlijk, dat ze niet zo vaak herhaald en herkauwd zijn. Veel popmuziek van de jaren zestig raakt sleets omdat ze voortdurend opnieuw geëxpoliteerd wordt. Het kost me steeds meer moeite het gevoel terug te vinden dat ik had toen ik voor het eerst ‘A Whiter Shade of Pale’ hoorde. Maar de verbijstering en de hilariteit die me beving toen ik het lied hoorde dat begon met de zinnen:
Ons blaadje was wat moe geworden
van het hangen aan de tak
kan ik nog steeds navoelen. Maar snappen ook?
Een van de redenen dat Neerlands Hoop zo fascineerde was dat het een typisch produkt was van de popcultuur, maar dat het voor zijn uitingen de bedding koos van het cabaret. Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans hadden de hoofdstroom van het theateramusement verlegd van revue en variété naar cabaret. Zij hadden zich afgekeerd van de schoonmoedergrappen van de conferencier en van de bijna-maar-net-niet-vreemd-gaanscènes van de revuekomieken. Ze brachten actualiteit, betrokkenheid, smaak, echt gevoel, muzikaliteit en kolder voor een breed publiek. Zoals elk kind in de jaren vijftig voelde Freek zich het meest aangetrokken tot Toon Hermans. Die stond het dichtste bij de clown, bracht humor die aan het verstand voorbijging en die geen gegevens uit de buitenwereld nodig had. Freek de Jonge deelde met Toon Hermans een grote liefde voor woordspelingen. Hermans liet de woorden alleen mal tinkelen. Freek gebruikte zijn woordspelingen vaak als quasidiepzinnigheden. Eigenlijk hebben Toon en Freek de vele woorden die ze op het toneel gebruiken, helemaal niet nodig. Pak Paul van Vliet zijn tekst af en hij is nergens. Toon en Freek zonder tekst blijven wie ze zijn. Hun persoonlijkheid is hun programma, hun lichaam spreekt al, hun mimiek en plastiek zijn sterk, ze bewegen op een hoogst persoonlijke manier. Zij kunnen ook snel een programma maken, omdat ze het in de zaal met het publiek maken. Ze beginnen de eerste try-out met een idee, wat liedjes en wat aanzetten voor conferences en de rest groeit terwijl ze al spelen. Veel van wat hen bijzonder maakt is niet op papier weer te geven. Wat geeft Freek eigenlijk als hij zijn liedjes uitgeeft? Wat kan mij de tekst van het liedje ‘Geld’ schelen als het belangrijkste de kracht, de opwinding, de roes was waarin het ondergaan werd?
IETS RIJMT OP NIETS
door Freek de Jonge
Uitgever De Harmonie, 192 p., f 24,50 (gebonden f 29,50)