Brieven
Vooys
In de schaduw van de meer bekende literaire tijdschriften ontgint Vooys al acht jaargangen onopgemerkt de republiek der letteren. Hoe verrukt was ik, als redacteur, toen het laatste nummer in de Boekenbijlage (30 juni 1990) onder de aandacht van uw lezers gebracht werd. Dat is een vorm van erkenning. Jammer genoeg was de bespreking voor het overgrote deel gewijd aan de columns van Maaike Meijer en Frans de Rover, respectievelijk een grote letterdame en -heer, want zo werkt dat. Welke lezer raakt tenslotte opgewonden bij het aanhoren van de inhoud van de artikelen van bijvoorbeeld ene Thomas Vaessens en Cor Hospes. Geen mens toch. Toch sneed de naamloze recensent even deze en andere stukjes aan. En dat is natuurlijk heel aardig. Voor onder meer die Vaessens en Hospes. De manier waarop hij/zij dit deed was niettemin bedenkelijk. De stukken van bovengenoemd tweetal werden duidelijk niet serieus genomen. Want zo gaat dat met onbekende en dus onbeminde letterheren.
Van het stuk van Thomas Vaessens over Herman van den Bergh sneed de bespreker slechts de dingen aan die hij erin niet gelezen had. En dat is lekker makkelijk. De reportage van Cor Hospes over de Friese jaren van Gerard Reve deed hij af met de snerende opmerking dat het de weergave van een radioprogramma was. Niet alleen lekker makkelijk maar ook nog eens heel goedkoop. Hospes citeerde namelijk slechts de woorden van de Duitse vertaler van de volksschrijver, uit het bedoelde programma. Voor het overige parafraseerde hij de woorden van Reves voormalige oud-buurman en ‘huidige’ buren zelf. In plaats van dat de criticus Hospes op een oneffenheidje betrapte, zoals de recensent in de Leeuwarder Courant (8-6-1990), maakt hij een onbeholpen opmerking over het vermeende karakter van het artikel waarmee hij zijn leescapaciteiten voldoende illustreert. Heel spijtig, deze onlust tot lezen. Maar zo gaat dat kennelijk. Behalve als je een erudiet voorvoegsel voor of een trits publikaties achter je naam hebt staan.
Utrecht,
Cor Hospes