Pirouettes
Ook Azúa heeft zijn experimenteerdrift van weleer ingedamd en zijn laatste romans een beproefde structuur gegeven. Zo heeft Geschiedenis van eep idioot door hemzelf verteld de vorm van een queeste naar ‘de inhoud van het geluk’, zoals de ondertitel luidt. Door deze vertrouwde structuur én door de duidelijke toonsoort - uitgelaten, venijnig, aan het slot modulerend naar weemoedig - heeft Azúa de lezer houvast gegeven, wat waarschijnlijk voor een deel de verrassend grote weerklank van deze prikkelende geschiedenis binnen en buiten Spanje verklaart.
Dagboek van een vernederd man is veel weerbarstiger. Aan de verhaalstructuur ligt dat niet: ook hier een queeste - chronologisch geordend in de vorm van een dagboek - ook hier een Bildung. Maar afwezig is een duidelijke toon, waardoor Azúa's intellectuele pirouettes soms een hoge mate van onbestemdheid krijgen.
De schrijver van het dagboek is een zevenenveertigjarige inwoner van Barcelona die geen partner, familie of vrienden (meer) heeft. Een uitermate vruchtbaar punt van vertrek voor de onderneming die hem voor ogen staat: een banaal mens worden. Dat klinkt helder en duidelijk, maar is dat allerminst. Want banaliteit - het begrip waarin het huidige tijdsgewricht wordt samengebald - is hier niet synoniem met de massale platvloersheid waarmee je het begrip werktuiglijk associeert, maar heeft bij Azúa esoterische dimensies gekregen: om door te dringen tot het wezen van de banaliteit dient een lange weg te worden afgelegd.
Het dagboek volgt deze weg op de voet, maar dat resulteert in niet meer dan een suggestie van wat onder banaliteit moet worden begrepen. De schommelingen waaraan alleen al het begrip banaliteit onderhevig is, zijn exemplarisch: in Dagboek van een vernederd man bieden woorden, uitdrukkingen, verwijzingen en toespelingen geen vertrouwde aanknopingspunten, maar vormen een labyrint van losgeslagen betekenissen en uiteenspattende redenaties. Azúa's roman maakt op weinig zachtzinnige wijze duidelijk hoezeer communicatie via taal afhankelijk is van gemeenplaatsen. Zijn die gemeenplaatsen in onvoldoende mate aanwezig, zoals in dit boek, dan tast de lezer in het halfduister.
Dit is in elk geval zeker: in Dagboek van een vernederd man doet een man verslag van zijn poging zich van zijn eigenschappen te ontdoen om zo een banaal mens in hart en nieren te worden. Om deze staat te bereiken moet hij de muren van zijn identiteit steen voor steen afbreken: de franquistische en katholieke normen, waarden en beelden die hij aan zijn opvoeding heeft overgehouden en de politieke en literaire hartstochten die de periode daarna bepaalden. Hulpmiddelen bij zijn sloopwerkzaamheden zijn drank, drugs, vraatzucht, verwaarlozing van zijn lichaam, seks en misdaad.
Na acht maanden - en niet negen maanden, zoals de achterflaptekst meldt: zulke afgeronde symboliek staat haaks op het ambigue karakter van dit boek - is de draak gedood: de man heeft de bodem van zijn persoonlijkheid bereikt. Het dagboek besluit kort daarop in een onverwacht opgeruimde stemming. De man keert terug in de wereld, waar het leven hem toelacht: hij spreekt van ‘gezellige straten’, ‘vriendelijke mensheid’, ‘kleuren en geuren’, enzovoort.