Voetbalster
Ook de literatuur wordt niet gespaard in uw werk. Toch geloof ik dat zo niet de literatuur, dan toch in elk geval het schrijven aan het nihilistische ontsnapt.
‘Schrijven, schilderen, muziek maken en op vakantie gaan zijn minder schadelijk dan bankdirecteur zijn of deel uitmaken van een gevestigde politieke partij. Maar zodra je zegt dat kunst een uitweg biedt, maak je van kunst een moderne godsdienst en raakt ze besmet door de banaliteit van onze samenleving. Kijk maar naar de massatentoonstellingen als die van Van Gogh. Vandaar dat ik me nogal zorgen maak over de hoge verkoopcijfers van mijn laatste twee romans. Als mijn boeken bestsellers zijn, is er iets mis: of ik vergis me of mijn lezers vergissen zich. Mijn boeken zijn geen vermaak dat je als afwisseling van de televisie tot je neemt. Als schrijver moet je wat dit betreft op je hoede zijn in Spanje, want het is een land met een barbaarse culturele infrastructuur. Er zijn maar heel weinig lezers, minder dan in Mexico bijvoorbeeld. Ten onrechte denkt ment dat Spanje een Europees land is. De culturele instanties banaliseren een schrijver wanneer hij enige naam heeft. Hij wordt dan een soort voetbalster, zoals in het geval van Cela. Je bent dim geen belangrijk persoon, maar een bekend persoon, van wie verwacht wordt dat hij allerlei spitsvondigheden debiteert. Dat is uiterst schadelijk voor je leven, voor je ambities, voor je schrijverschap. Om je daar tegen te beschermen, moet je forse maatregelen nemen. Spanje is een onbeschaafd land, ik denk niet dat dat zal veranderen.’
U heeft enkele jaren geleden besloten geen poëzie meer te schrijven. Is dat omdat volgens u in de taal van de poëzie een authenticiteit doorklinkt die onmogelijk is geworden in deze wereld?
‘Ja. Onder invloed van Heideggers ideeën over taal ben ik tot deze beslissing gekomen. Wat nu voor poëzie doorgaat, heeft niets met poëzie te maken. Dit is geen tijd voor poëzie. De manier waarop schrijvers zich uitgeven voor dichters vind ik immoreel. Poëzie is de ziel van de taal, de ziel van het denken. Poëzie is niet iets dat je in het weekend schrijft of dat je aan het papier toevertrouwt wanneer je verliefd bent. Poëzie is explosief, levensgevaarlijk materiaal. Wie serieus met dit materiaal werkt, kan niet anders dan een leven leiden dat volkomen afwijkt van het leven van de rest van de mensen. Iemand met een normaal leven - dat wil zeggen iemand die op kantoor werkt, trouwt, kinderen krijgt en meedoet aan de loterij - kan geen dichter zijn. Poëzie vereist een totale toewijding. Wie dat niet heeft en zich toch uitgeeft voor dichter, maakt van poëzie een treurig stemmend spektakel. De enige echte dichter die ik ken is Leopoldo María Panero, die al zo'n tien, vijftien jaar in een gekkenhuis zit.’
De dichter ís zijn taal?
‘Ja, en dat is het hoogste dat je kunt nastreven. Alleen in taal is nog een zekere waardigheid mogelijk. Sinds ik dat besef, blijf ik ver uit de buurt van poëzie, omdat ik niet over de gave beschik om taal te zijn, om puur denken te zijn.’
Met wie voelt Felix de Azúa zich het meest verwant, met Diderot of met Rameau? ‘Met allebei, want ze zijn een en dezelfde persoon. Maar dat is misschien een wat makkelijk antwoord. Wat mijn karakter betreft ben ik vooral Diderot: rationeel, verstandig. Maar het beest in mijn voelt zich aangetrokken tot Rameau. Ik hou van chaotische situaties, van de roes van het feest. Die roes zoek ik van tijd tot tijd, om me daarin onder te dompelen. Als Petrus nu naar beneden zou komen en tegen me zou zeggen: Azúa, je kunt kiezen tussen Diderot en Rameau, dat zou ik voor de laatste kiezen. Rameau zijn betekent weliswaar een hard, ellendig, ongelukkig leven leiden, maar het is wel een leven dat je beter in staat stelt om de werkelijke inhoud van ons tragische bestaan te zien, om te zien wat het betekent om in deze wereld terecht te komen en er weer uit te verdwijnen. Diderot, de filosoof, is bang en maakt grote constructies om het vloeiende te doen stollen, de dingen tot stilstand te brengen. Maar de dingen staan niet stil.’
■