Tijdschrift
Meer dan honderd pagina's proza, afgewisseld met een enkel gedicht, maakt van De Revisor (1990/3) een échte vakantie-aflevering zonder ingewikkelde beschouwingen en geleerde essays. Opvallend zijn de bijdragen van de Revisor-auteurs van het eerste uur: Dirk Ayelt Kooiman, na lange stilzwijgen, en Nicolaas Matsier. De eerste schrijft nog steeds zoals we van hem gewend waren; Matsier hanteert in zijn stuk ‘Doorhalingen’ een iets andere toon dan voorheen. Uit het langverwachte vierde deel van De tandeloze tijd, dat A.F.Th. van der Heijden steeds uitstelt door andere publikaties als tussendoortjes, staat in dit nummer een fragment. Met dezelfde meedogenloze precisie als in Het leven uit een dag beschrijft hij hier en detail de nacht die Quispel en de treurige Zwanet doorbrengen. Nadat Quispels seksuele opwinding is weggeëbt vraagt hij zich af of Zwanets dramatische verhaal over een verkrachter misschien toch gewoon waar is en niet, zoals hij het interpreteerde, een geraffineerd spel om zijn lust te verhogen. Hij schrikt bij de gedachte dat hij alleen nog maar bereid lijkt te zijn anderen te geloven als zij precies die emoties tonen waarvan hij denkt ze dat bij hun ervaringen horen. Anton Haakman recapituleert de in het licht van de ophanden zijnde Duitse eenheid volstrekt ridicule inspanningen, die hij zich in 1973 getroostte om in de voetsporen van de zeventiende-eeuwse geleerde Athanasius Kircher te treden. Diens geboorteplaats lag toen in Sperrgebiet, een ontoegankelijke strook land langs de grens in de DDR. De overduidelijk bedoelde structuur die hij in dit verhaal met de veelzeggende titel ‘Niets is toevallig’ aanbrengt, maakt veel details er niet geloofwaardiger op. Barber van de Pol schrijft een beklemmend goed verhaal vanuit het perspectief van een klein kind, dat feilloos de stemmingen van zijn moeder en vader
aanvoelt. De moeder is moeilijk en tobberig en de vader lijkt vrolijk en ongecompliceerd. Het kind is eigenlijk op de hand van de man, maar kiest nergens partij en probeert angstvallig ook de lastige moeder te gerieven. In Christien Koks verhaal ‘Klaagzang’ mislukt de truc van het achterhouden van informatie voor de lezer. Zo'n werkwijze, die uiteraard bedoeld is om spanning op te wekken, vereist dan toch een iets minder dun verhaal dan dit om de lezer erbij te kunnen houden. De situering tijdens een begrafenis met een zich afwezig gedragende weduwe en wat willekeurige familieleden is ook nogal obligaat. Ook in Jean-Paul Franssens' ‘Sonntagskuchen’ is de literaire truc te doorzichtig. De twist in the tail van zijn bijdrage redt het verder nogal saaie verhaal niet. Bij P.F. Thomése en Gerrit Krol werkt de fragmentarische informatieverstrekking juist weer heel goed. Bij Thomése beleven we een winter aan zee door het gezichtspunt van alweer een klein kind, dat niet alles begrijpt, maar een scherp waarnemer is en voor hem volstrekt logische, maar toch niet altijd juiste gevolgtrekkingen maakt. Gerrit Krol hanteert in ‘De Hagemeijertjes’ dezelfde methodiek als in Maurits en de feiten: veel korte fragmenten gescheiden door witregels, terwijl het verhaal heen en weer springt. De meest opvallende bijdrage, naast de twee mooie gedichten van Toon Tellegen, is het stuk ‘Passages’ van Dirk Ayelt Kooiman. Kooiman is hier een schijnbaar moeiteloze meester in prachtige beschrijvingen. De mislukte initiatie inde heteroof homoseksuele liefde in Nicolaas Matsiers vakantieverhaal is wat minder boeiend.
EVA COSSEE
De Revisor: f 15, - (f 77,50 per jaar).
Abonnementen: Querido, antwoordnummer 300, 1000 RA Amsterdam.