De goede aarde
Als het tweede deel van Vissers reis een aanvang neemt - haar route valt dank zij afgebeelde kaartjes redelijk te volgen - is in juni 1989 de vreedzame opstand van de studenten in Peking aan de gang. Ze heeft een nieuwe tolk, ze ontmoet nieuwe kennissen, af en toe gaat de zon ook op en strooit prachtig licht over een ontwakend landschap. Ik betrap me erop dat ik het mooier opschrijf dan zij het doet, want eigenlijk kan ze ook zulke meevallers weer niet uitstaan.
Het keerpunt doet zich voor als ze eindelijk genoeg krijgt van die Nieuhof. Het gebeurt als ze leest in twee boeken van Pearl Buck, de roman De goede aarde en haar autobiografie, onderweg ten geschenke gekregen van een kennis die zich ondanks zijn hunkering naar het Westen zorgvuldig, uitvoerig en in Vissers weergave toch buitengewoon mededeelzaam op de vlakte houdt. Met Buck, de Amerikaanse domineesdochter die haar Chinese geboorteland in de jaren twintig en dertig van deze eeuw voor alle leesbibliotheken van het Westen ontsloot, een Nobelprijs won en toen eigentijds volgens de mores van de heersende literaire mode naar de vergetelheid werd verbannen - met Buck ontwaart Visser meer verwantschap dan met Nieuhof, en ze verwisselt kordaat hun routes: ze gaat Buck achterna. Al het stuurse en ook wel vermakelijke gedoe dat eraan voorafging, krijgt dan met terugwerkende kracht een overtuigende functie - plotseling zit ze na het nemen van de juiste afslag waar de wegen van Nieuhof en Pearl Buck elkaar kruisen op het juiste spoor. Daar ziet ze de Chinese geschiedenis en de Chinese actualiteit hand in hand gaan en terwijl ze er op een holletje achteraan gaat, verliest ze net op tijd en geen seconde te laat het ene vooroordeel na het andere. De dreigende gebeurtenissen in het verre Peking blijken zich onderweg in nieuwe steden die ze bezoekt met grote snelheid naar de voorgrond te dringen en zo krijgt het verhaal een krachtig reportageachtig slot, waarin de lijnen die Visser eerder uitzette beeldend aan elkaar worden geknoopt. Hier volgt daarvan een schitterend voorbeeld.
Op haar laatste reisdag luisteren zij en haar tolk, Dayao, op een hotelkamer naar de BBC World Service die meedeelt welke internationale sancties China na het bloedbad in Peking zullen treffen. ‘Dayao werd steeds bleker. Hij had geen moment rekening gehouden met dit soort reacties uit het buitenland. Voor de meeste Chinezen speelt de buitenwereld nog steeds geen enkele rol. Eeuwenlang werden er in China oorlogen gevoerd en opstanden neergeslagen zonder dat de buitenwereld daarop reageerde. Tijdens de Culturele Revolutie werden tientallen miljoenen mensen de dood ingedreven, maar er klonk geen enkel geluid vanuit het Westen. Dayao keek verbaasd naar de radio, als iemand die jaar, in jaar uit bij een waterput komt en opeens, voor het eerst, een echo hoort.’
Ook Nieuhof komt nog even ter sprake wanneer Dayao haar bij het afscheid vraagt of de Chinese gids van Nieuhof ook zo goed werd beloond, net als hij. ‘De Chinese keizer heeft hem laten vermoorden aan het einde van de reis, ze waren bang dat hij te veel wist,’ antwoordt Visser en als ze het zwijgen van Dayao bemerkt, die enkel het geld in zijn binnenzak steekt, maakt ze de lezer medeplichtig met de overweging dat ze misschien beter een goede afloop had kunnen verzinnen. Haar boek telt talloze van zulke bijna hinderlijk nabije momenten. Grote klasse!
Trouwens, met Nieuhof liep het ook slecht af. Zijn dagboek-reis leverde de VOC niets op, de keizer vond dat ze acht jaar later nog maar eens moesten terugkomen. En toen ze dat deden, raakte de expeditie spoorloos zoek in het Chinese binnenland. Ze bewaart die mededeling voor de laatste pagina en besluit aldus: ‘Op de televisie werden de beelden van de gezochte studenten herhaald. “Die vinden ze nooit,” zei ik, “in een land met een miljard inwoners, dat is onbegonnen werk.”
En de tolk antwoordt: “Een miljard Chinezen, dat zijn twee miljard ogen.”’
■