Misleid door schoonheid
Tot de attributen van de nieuwe burgerlijkheid behoort de decoratieve (lok)eend, een houten eend geschilderd als een echte. Ze kwaken en plassen niet en staan dag en nacht in de vensterbank. Het is aan hun lot dat ik het eerst dacht bij het zien van een collectie lokvissen. Ik wenste hen dit lot niet toe. Lokvissen, zo leer ik uit het Beneath the Ice, The Art of the Spearfishing Decoy van Ben Apfelbaum en andere kenners (E.P. Dutton, New York, 87 p., f 34,50, importeur Van Ditmar), zijn een Amerikaanse volkskunst, ontstaan (denkt men, sommigen beweren dat ze uit Siberië komen) rond Lake Michigan. Als het goed winter is en het meer bevroren, zwemmen de vissen dicht onder de ijslaag, aangetrokken door de zon die normaal de energie levert voor het leven van de planten in het water. Dan komen de vissers met hun lokvis en hun speren. Ze hakken een gat in het ijs, hangen een lokvis in het water (hij is verzwaard met lood voor de zink waardigheid) en wachten tot er een echte vis op af komt. Komt er eens een kijkje nemen omdat hij wel gecharmeerd is van de elegante lijn van een verwante vis, dan werpen ze hun speer. Eenvoudig genoeg. De lokvissen zien er, afgezien van wat regionale verschillen (rond New York hebben de vissen een staart van leer, in andere gebieden hebben ze voorkeur voor één bepaalde kleur) allemaal hetzelfde uit, het zijn allemaal reguliere vissen. Ook al heb je te doen met een karper, forel, steur of snoek, het belangrijkste is toch zijn loutere vissigheid. Er zijn wel lokvissen in duidelijk afwijkende vorm, zoals een schol, maar dat zijn uitzonderingen. Opvallend vaak staat bij de afbeeldingen dat de vis ‘niet geïdentificeerd’ kon worden, dat verklaart veel. Het boek van Apfelbaum was ook de catalogus van een tentoonstelling in het Museum of American Folk Art in New York. Zo ver hebben de vissen het al gebracht. De liefhebbers van deze pure volkskunst
willen het nog veel verder brengen. De geschiedenis ervan ligt nog helemaal braak, een ‘situation’ die de inleider bijna voorstelt als rampzalig. Het wordt tijd dat deze afschuwelijke leegte wordt ingevuld met serieus onderzoek en ‘analysis’: ‘Here is a situation where the origins are lost in time and the material record is large enough for a serious analysis of the form.’ Lokvissen zijn natuurlijk al heel oud. In de jaren dertig was sprake van een opleving en na de oorlog werden de lokvissen van Indianen en Eskimo's als curiositeiten verzameld. Er waren ook ‘decoycarvers’, die zelf op hun beurt verzamelaars werden. Hun verzameling vormt de basis van de tentoonstelling en de belangrijkste worden in dit boek geïnterviewd, zoals Ben Chosa en Steven J. Michaan, de laatste wordt voorgesteld als een ware held en pionier (er is sprake van zijn ‘unfailing eye and enormous energy’). Hans Janner sr. en Oscar Peterson (niet de pianist) zijn de echte grote carvers. Het vreemde aan het boek is het zien van al die kunstig gefotografeerde dooie vissen en de bloedige ernst waarmee er over gesproken wordt. Het is maar een kleine stap; binnenkort komt er een tentoonstelling en een boek met de titel Beneath the Nose, The Art of the Peace-Pipe. De bronnen daarvan liggen ook bij de Indianen en zijn veel minder lost in time. Een terrein van academisch onderzoek lig braak, dat valt moeilijk te ontkennen.
CP