Roodkapiana
Op een ‘studiedag’ eind vorig jaar in Amsterdam over Roodkapje (naar aanleiding van een aan haar gewijde theaterproduktie van Carel Alphenaar en Chaim Levano) voerden drie volkskundigen het woord. Hun lezingen zijn onder de titel ‘Hoe Roodkapje wordt verteld en opgegeten’ opgenomen in een themanummer over Roodkapje van Volkscultuur, Tijdschrift voor tradities en tijdsverschijnselen (6de jaargang nr. 4, f 15, -, Lucasbolwerk 11, 3512 EH Utrecht). Jurjen van der Kooi sprak over de verschillende soorten sprookjes: ‘wondersprookjes’, cultuur- en volkssprookjes. Het heeft er alle schijn van dat Charles Perrault op basis van orale versies van het meisje-en-weerwolf-thema het kind met het rode mutsje onsterfelijkheid heeft verleend. Van der Kooi noemt het dan ook vooral een ‘boeksprookje’, dat zich als zodanig pas sinds de publikatie van Moeder de Gans in 1697 (in Frankrijk alleen al in vierendertig varianten) in orale versies laat traceren. Lily E. Clercx diepte het weerwolfthema verder uit. Dat dit aan de basis van het Roodkapje-sprookje heeft gestaan, is volgens haar niet onwaarschijnlijk. Er is zelfs een weerwolfsage overgeleverd waarin een weerwolf een meisje met een rood jurkje of doekje verscheurt: de dag daarop wordt een boerenknecht betrapt met een rood rafeltje tussen de tanden. Hoe zulke (gruwelijke) elementen verdwijnen in de meer gesuikerde versies vol kinderliefde voor grootmoeders en de familieplicht jegens bejaarden vertelt Eric Hulsens, die vervolgens de rauwe kern weer tevoorschijn brengt. Bij Perrault is die kern voor de goede lezer terug te vinden. Het venijn zit hem in zijn moraal:
Het jonge volk in 't algemeen en
jonge meisjes in 't bijzonder
lief en mooi, dienen te weten
niet aan elk hun oor te lenen,
't Is tenslotte heus geen wonder
hoeveel de wolf er heeft gegeten.
Ik zeg de wólf, want niet elk beest
is altijd van dezelfde aard;
men vindt er heel nette bij,
niet boos, maar aardig en bedeesd,
die vriendelijk, zachtjes en bedaard
de juffers volgen, totdat zij
hun huis, hun kamer binnengaan;
pas op voor wolven; van de zachte
kan men het grootste gevaar verwachten!
Eric Hulsens concludeert dan ook dat het sprookje over Roodkapje staat voor de overgang van kinderjaren naar huwbare leeftijd en de ‘aflossing van de generaties’. De mooiste bijdrage betreft ‘tijdsverschijnselen’, in casu ‘het nieuwe verzamelen’, een variant van het aloude verzamelen waarbij de waarde van de begeerde objecten er niet alles toe doet. Piet de Boer interviewt Ineke Reitsma die ‘Roodkapiana’ verzamelt: ansichtkaarten, roodgemutste poppetjes, grootmoederlijke huisjes en dergelijke. Hoe herkent men een Roodkapje? Mevrouw Reitsma: ‘Niet alle meisjes met een rood mutsje zijn echte Roodkapjes. Een echt Roodkapje wordt vergezeld door een wolf of heeft tenminste een mandje bij zich met daarin een fles wijn en koek of cake, je moet kunnen zien dat ze naar grootmoeder gaat. Als je alles spaart met een rood mutsje dan is het einde zoek.’ Haar favoriete Roodkapje is er een ‘met een eigen willetje’: ‘Dat eigenwijze vingertje van: daar woont grootmoeder. Op de een of andere manier spreekt me dat aan.’
AJ