Afgeprijsd
Soms bevangt je bij het bladeren in boeken die een historisch overzicht van een bepaalde periode of een bepaald onderwerp geven een intense droefheid. Natuurlijk is een boek iets om helemaal te lezen. Maar wat doe je als je later snel nog even iets terug wilt zoeken? Beproefd hulpmiddel is een register, maar helaas getroosten zich niet alle uitgevers de moeite van zo'n noodzakelijke dienstverlening aan de lezer. Zo kan men bijvoorbeeld lang in Philippe Ariès' ongeregistreerde De ontdekking van het kind. Sociale geschiedenis van school & gezin (414 p., f 18,90) bladeren, vóór men de talentloze en volstrekt van enige originaliteit gespeende schrijver van de verzameling adviezen voor jonge edellieden La fortune des gens de qualité et des gentilshommes particuliers (1661) heeft teruggevonden. En wat Ariès over hem vertelt is het herlezen alleszins waard. Het volstrekte gebrek aan oorspronkelijkheid van de betreffende scribent, een zekere maarschalk de Cailière, geeft zijn uitspraken volgens Ariès een groot historisch belang: wat hij aan opvattingen verkondigde was de mening van anderen. Een boek vol gemeenplaatsen houdt zich in de geschiedenis staande: hoe weet men een aantal eeuwen later anders wat er in brede kring zoal werd gedacht? Dat Cailière zich tegen losbandigheid verzet (‘De jonge losbol ziet de kansen om zijn meester te behagen wegvliegen door de vensters van taveerne en bordeel’) is verre van opmerkelijk, maar waar hij vrienden en onbekenden napraat over de zegeningen van het kansspel vindt de tegenwoordige lezer op zijn minst een oorspronkelijke invalshoek: ‘Ik ben alijd van mening geweest dat liefde voor het spel een zegen van de Natuur is en ik heb daar het nut van leren inzien. (...) Ik bedoel kaarten en dobbelen.’ Als naslagwerk mag deze vertaalde editie van Ariès' sociale geschiedenis van kind en
opvoeder het jammerlijk laten afweten, het bevat een schat aan (soms tamelijk hilarische) ‘pasklare ideeën’ en historische filsofieën over het opgroeien.
Gelukkig heeft Roy Eskapa zijn boek Bizarre Sex wel van een achteringang voorzien (346 p., f 19,50). Via het register vinden we bijvoorbeeld in een oogwenk de masturbatiegebruiken van de Alor-indianen terug, in een hoofdstuk met de intrigerende titel ‘Masturbation. The dark side’. In enkele alinea's onthult Eskapa de allerwegen aangemodigde ‘zelfseks’ van de Hopi-, Navaho-, genoemde Alor- en Kaingangstammen, de gedwongen zelfbewaring in de Bijbel (overtredingen werden streng gestraft, getuige het trieste einde van Onan) en de dubbele moraal der Chinezen: vrouwen beschikten over een oneindig reservoir van levenssappen (yin) terwijl mannen zuinig met hun yang moesten omspringen. Eskapa licht in een inleiding zelf de titel van zijn boek toe. Hij geeft toe dat de noemer ‘bizar’ subjectief is. Waar hij de clitorale besnijdenis zonder verdoving of kloosterlijke onthouding ‘bizar’ noemt kunnen we hem wel volgen, maar mij ontging eerlijk gezegd het bizarre in zijn beschrijving van de Indiaanse masturbatie als beproefd kalmeringsmiddel. Wat valt nog meer onder Eskapa's predikaat? Maagdelijkheid (al dan niet wederszijds geaccepteerd), sadisme, masochisme, fetisjisme, exhibitionisme, voyeurisme, pedofilie, incest, verkrachting, travestie, transseksualiteit, homoseksualiteit. Bizar? Je kunt er hier en daar je vraagtekens bij hebben. Intussen biedt Eskapa's boek een schat aan gegevens over lijfelijke voorkeuren vroeger en nu. Zijn Amerikaanse, een tikje puriteinse bril prikkelt hier en daar aangenaam tot tegenliggen.
Een van de dankbaarste schrijvers op het gebied van seks is nog altijd Havelock Ellis, die in 1987 zijn Sexual Inversion publiceerde, een mijlpaal in de geschiedenis van de homoseksualiteit. Het boek verscheen vlak na de vrijlating van Oscar Wilde; Havelock Ellis doet erin een poging de gelijkgeslachtelijke liefde uit de hoek van ‘bizarrerie’ en perversiteit te halen. Sexual Inversions kende vele (verbeterde en aangevulde) edities: in de derde druk beschreef Ellis (als eerste) de homoseksualiteit van de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Over Havelock Ellis schreef Phyllis Grosskurth een lijvige biografie (490 p., f 9,90) Met veel oog voor de uitgebreide moeilijkheden met uitgevers. Uitgebalanceerde portretten van hoofdpersoon en relaties.
T.S. Eliot verzorgde een inleiding bij The Literary Essays of Ezra Pound (465 p., f 9,90). Hij schrijft dat Pounds kritieken zich impliciet altijd op schrijvers richten, in het bijzonder Amerikaanse auteurs. ‘Maar het is precies dit adres aan schrijvers dat aan Pounds kritiek een speciale en permanente waarde voor lezers verleent. Men leert van hem een waardering voor literatuur door te lezen over voorbereiding, studie en oefening van de schrijver.’ Deze bloemlezing bevat Pounds vaak felle stukken over Dante, Cavalcanti, Rémy de Gourmont, Swinburne, James, de ‘Elizabethan classics’, Homerus-vertalers, Lawrence, Joyce, Eliot, etcetera. Zeer handzaam is het door Peter Brooker samengestelde Student's Guide to the Selected Poems of Ezra Pound (367 p., f 9,90) Per gedicht wordt een verklaring gegeven van algemene inhoud, woorden, toespelingen en verband met ander werk van de dichter.
Een dergelijk naslagwerk stelden Barbara en Gareth Lloyd Evans samen over het werk van de drie gezusters Brontë (395 p., f 4,50). In hun Companion to the Brontës vinden we een kalendarium, portretten van de verschillende familieleden, commentaren bij de werken, een stuk over Haworth, de pastorie en het tegenwoordige Brontë-museum (waarschijnlijk het enige museum ter wereld waar een scheur in de muur werd ingelijst; via de Brontë-companion kan een ieder nazoeken waarom) en een literair-topografische bijdrage.
Naast de monumentale computer-concordantie op Joyce's Dubliners (helaas niet meer verkrijgbaar) werd ook een ‘James Joyce Directory’ afgeprijsd, samengesteld door Shari en Bernard Benstock: Who's He When He's At Home (234 p., f 12,90). Na een uitgebreide verantwoording van hun arbeid volgt het leeuwendeel van de inhoud: een indrukwekkende, alfabetische lijst van (al dan niet fictionele), personages uit Joyce's werk. Met korte verklaring, alsmede verwijzing naar de vindplaats. Schitterend is de tweede appendix in deze ‘directory’. Molly Bloom spreekt nogal veel van ‘he’ of ‘him’ zonder dat op het eerste gezicht duidelijk is wie het betreft. De Benstocks zochten het uit.
Voor zijn medische studie over James Joyce, Thrust Syphilis Down To Hell and Other Rejoyceana. Studies in the Border-Lands of Literature and Medicine (294 p., f 24,50) koos J.B. Lyons een schitterend motto van Enid Rhodes Peschel: ‘De dialoog tussen de medische wetenschap en de literatuur is in essentie een voortdurende interactie tussen vlees en woord, tussen lichaam en geest. Zowel de medicijnen als de letteren, zij het vanuit radicaal verschillende invalshoeken, onderzoeken hetzelfde: de waarheden die worden ont- of verhuld in de mens.’ Lyons liet de artsenij los op Joyce. Zo schrijft hij o.a. over de anatomie in Ulysses en ziekte in Dubliners. Voor het hoofdstuk ‘Joyce's doctor’ interviewde hij de arts Therèse Bertrand Fontaine. Behalve oogproblemen constateerde ze geen ernstige kwalen, behalve incidenteel maagzuur. Ze prees zich gelukkig: ‘Dr. Fontaine vond Joyce een charmante, interessante patiënt maar erg dwars: hij dacht dat hij het beter wist dan alle doktoren.’
ATTE JONGSTRA
Bovenstaande titels zijn verkrijgbaar bij Modern Antiquariaat Van Gennep (Nieuwe Zijds Voorburgwal 330, Amsterdam, en Oude Binnenweg 131B, Rotterdam