Kinderboeken
Er zijn boeken die het van de gebeurtenissen moeten hebben, en er zijn boeken waarin de wereld kan stilstaan omdat het verhaal zich in de personen afspeelt. Avonturen tegenover karakterontwikkeling. Ik weet ook wel dat er nog meer uiterst grove indelingen te bedenken zijn, en dat heel erg goede boeken van alles wat hebben, maar nu gaat het om deze tegenstelling: buiten- en binnengeschiedenis.
Geschiedenisboeken, verhalen uit het verleden zijn bijna automatisch buitengeschiedenissen. De auteur heeft heel wat afgestudeerd voor zij of hij begon te schrijven, en dat wil hij weten ook. Allerlei feiten, allerlei historische namen en plaatsen komen in het verhaal voor en om te laten zien, hóé echt alles is gebeurd, meldt de schrijver in een nawoord waarop haar/zijn verhaal is gebaseerd. Denk maar niet dat hij zomaar iets verzonnen heeft over hertogen en rooftochten en klassieke schrijvers: hoe beter gedocumenteerd, des te waardevoller zijn verhaal.
Ik vraag me af of dat voor de lezer ook zo werkt. In Moord in Amsterdam van Trude de Jong (en mooi geïllustreerd door Juliette de Wit, De Harmonie, f 24,90) komen ‘echte’ namen en gebeurtenissen voor in een voor de rest verzonnen detectiveverhaal, dat in 1910 speelt. Fransje, de doktersdochter, gaat met Dientje, het zusje van het dienstmeisje op zoek naar een geheimzinnige boef, een moordenaar die een aanslag op haar vader gepleegd heeft. Om aan morfine te komen? De meisjes maken een verdachtenlijst en werken dat volgens de regels van de kunst af. Natuurlijk vinden ze de schurk, natuurlijk ontsnappen ze op het nippertje aan het gevaar, en natuurlijk had niemand dat ooit van die kinderen gedacht dat ze zo slim zouden zijn.
Het boek gaat over die speurtocht in het Amsterdam van rond de eeuwwisseling: Aletta Jacobs houdt een rede, Louis Couperus komt in de huiskamer van de doktersfamilie voorlezen, in het Vondelpark loopt Kees de jongen met zijn zwembadpas, en even later botsen ze zelfs op tegen een kinderwagen met prinses Juliana erin. De speurtocht wordt dus ‘echter’ gemaakt met die historische feiten - achterin het boek verantwoordt Trude de Jong er een aantal - en voor de volwassen lezer is dat wel aardig, omdat het altijd leuk is om verwijzingen te herkennen en jezelf dus heel slim en belezen te vinden (al moet ik er dan meteen maar frikkerig bij zeggen, dat Ons Blaadje niet meer bestond in 1910, en Trude de Jong zich dus kennelijk vergist heeft).
Het risico is dat zo'n verhaal alleen maar een gebeurtenissenbeschrijving is en je je afvraagt wat er overblijft als de geschiedenisaankleding weg zou blijven. Een aardig detectiveverhaal rond twee kinderen waarin alleen al vanwege het standsverschil veel meer verhaal zit dan Trude de Jong er heeft uitgehaald. Eigenlijk zou ik zo'n karakterverhaal interessanter gevonden hebben dan deze dolle avonturen in oud Amsterdam.
Serieuzer pakt Thea Beckman het aan in Het geheim van Rotterdam (Lemniscaat, f 27,50). Ze schreef haar zoveelste historische roman ter gelegenheid van 650 jaar Rotterdam en ik kan me voorstellen dat Rotterdammers met gevoel van eigenwaarde graag willen geloven wat Beckman beschrijft. Het verhaal (dat eind vijftiende eeuw speelt) draait rond Caspar, een jongen die op Driekoningen te vondeling werd gelegd en opgevoed wordt door een kuiper. Hij komt in contact met een chirurgijn, meester Melchior, en zijn knecht Balthasar. Samen vormen ze (hun namen verwijzen er naar) de Drie Wijzen van het Westen, die met alchemie proberen iets - de steen der wijzen, goud, het grote geheim - te vinden. Het verhaal gaat intussen vooral over de Hoeken en Kabeljauwen, strooptochten van ridders en roofridders, belegeringen, vechtpartijen, de uithongering van Rotterdam en de bevrijding van Rotterdam. Rotterdam was een kleine havenstad, werd erg aangepakt door al die gevechten en berovingen, maar komt op een wonderbaarlijke manier weer tot leven. De Drie Wijzen spelen bij dat wonder een eigenaardige rol: ze worden verdacht van tovenarij, ze zouden goud hebben gemaakt van ijzer, ze worden bestormd door uitgehongerde Rotterdammers, maar ze zijn inmiddels allang overgestapt op het koken en brouwen van heerlijke parfums. Caspar heeft de andere twee ervan kunnen overtuigen dat paddepoten, rattemagen en andere smerigheden nooit iets bijzonders kunnen opleveren, en dat er dus met mooie en heerlijke kruiden gekookt moet worden. En zo komt er over Rotterdam een heerlijke lucht te hangen. De Wijzen zijn dan al wel weggevlucht, want de verdenking van tovenarij raken ze niet meer kwijt. Zo kwam Rotterdam aan zijn wonderbaarlijke energie, dat is zo ongeveer de moraal van het verhaal. Niet echt natuurlijk, want toveren kan nu eenmaal niet, maar Thea Beckman heeft Rotterdam kennelijk wel een complimenteus boek willen schenken en een miraculeuze verklaring voor hun
gebouw en gezwoeg en gehandel willen geven. Alleen die heerlijke lucht van vijf eeuwen geleden is inmiddels wel verdwenen.
Ook in dit boek overheersen de gebeurtenissen, al speelt zich in en rond Caspar al heel wat meer af dan rond Fransje en Dientje bij Trude de Jong. Want Caspar, de vondeling zonder eigen familie, wordt aan het eind van het boek zichzelf en onafhankelijk en dat is een karakterontwikkeling. Dat persoonlijke verhaal boeide me meer dan al die vechtpartijen, ridders en hun gevolg, al die mensen met van die middeleeuwse namen, zelfs Erasmus duikt nog even op in het verhaal met zijn moderne scepticisme tegen de kerk. Die krijgsgeschiedenis is misschien aardig voor kinderen die geen moeite hebben om al die heren en ridders en poorters uit elkaar te houden en die bovendien de kaart van Zuid-Holland goed in hun hoofd hebben, zodat ze de rooftochten vanuit Rotterdam kunnen volgen. Mij werd het wat al te druk allemaal.
Eigenlijk vertelt Henriëtte Theunissen in Wie was je opa's opa, Opa (Leopold f 24,90) nog het meeste over de kinderen die de hoofdpersonen zijn in deze moderne geschiedenisboeken. Het boek vertelt de geschiedenis van twaalf kinderen die echt bestaan hebben, en van wie Henriëtte Theunissen voor een serie voor de VPRO-televisie de geschiedenis nazocht in archieven en oude boeken. Twee van de ‘kinderen’ leven nog, zodat die helemaal echt aan het woord komen, de anderen zijn voor een deel bedacht, omdat er niet zo erg veel over ze bekend was. Natuurlijk barst dit boek ook weer van de feiten en de namen, zo'n boek kan daar niet buiten, maar de kinderen blijven redelijk zichtbaar en Theunissen schrijft zo levendig over al die Willems en Susannes en Aaltjes dat je je als lezer wel iets kunt voorstellen bij de manier waarop kinderen vroeger in Nederland leefden.
Het mooiste zou toch een boek zijn over een kind uit bijvoorbeeld de zestiende eeuw, waarin de gebeurtenissen en namen en jaartallen en feiten nauwelijks een rol spelen, maar de hoofdpersoon van binnen uit geportretteerd wordt. Als een kind dat geschilderd wordt in een kamer vol voorwerpen en personen en dieren, terwijl toch alle aandacht van de kijker naar het kind wordt getrokken. Dat is pas echte geschiedenis.
AUKJE HOLTROP