Rode bourgeoisie
In Nederland zijn deze elf eeuwen Bulgaarse literatuur praktisch onopgemerkt gebleven. Slechts enkele bloemlezingen van na de Tweede Wereldoorlog geven een impressie. In de reeks ‘Schrijvers van het andere Europa’ is bij Meulenhoff nu een nieuwe bundel verschenen met dertien verhalen van moderne Bulgaarse auteurs. Ze geven een beeld van de literaire bloei in de decennia na de bevrijding van het stalinistische keurslijf.
De inbreng van Pavel Vežjinov (1914-1983) is de psychologische kijk op persoonlijkheid en karakter van de literaire figuren. Hij maakte in de jaren zestig furore met korte verhalen, die het doen en laten van de middenlaag van socialistische arrivés op een toen verbluffende manier belichten. De jacht van de ‘rode bourgeoisie’ op amusement, haar consumptieve gedrag, het cynisme en carrièrisme van degenen die naar buiten de hoge idealen van de socialistische opbouw preken, laten weinig speelruimte over voor illusies. In andere verhalen vlecht hij fantastische motieven in, die vaak een groteske inslag hebben, zoals ‘De geschiedenis van een geest’ in de nieuwe bundel.
Mozaiekpaneel op het in 1981 onthulde Nationaal Historisch Monument op de Bouzloudja, Bulgarije
camera press/abc
Emilijan Stanev (1907-1979) had al voor de oorlog een naam verworven met jachtverhalen. In de obligate partizanenverhalen na de Tweede Wereldoorlog graaft hij veel dieper in psychologie en beweegredenen van de communistische strijder dan in die tijd gebruikelijk (en gewenst) was, zie ‘Op een stille avond’. Vanaf de latere jaren zestig verpaatst Stanevs interesse zich meer en meer naar de historische roman, met name naar de middeleeuwse ketterse sekte van de bogomielen. In hun afwijzing van kerkelijke en wereldlijke autoriteiten meenden communisten soms parallellen met hun eigen ideologie te ontdekken.
Het dorp keert steeds weer in de Bulgaarse literatuur terug. Geen wonder, want tachtig procent van de Bulgaren heeft ten minste grootouders, zo niet ouders, die boer waren. Maar Lenin heeft al gesproken over ‘het idiotisme van het dorpsleven’. Het dorp gold als reactionair of ten minste als achterlijk. Nu het naar wens verstedelijkt en ontvolkt is, leeft het in Bulgarije al sinds decennia in de mooiste verhalen. De auteurs, zelf dorpsjongens, hebben het nog meegemaakt. Maar de invalshoeken verschillen.
Nikolaj Hajtov (1919) en Vasil Popov (1929-1980) hebben een enigszins romantische benadering. Vooral Hajtovs helden zijn net renaissancemensen - sterk en uit één stuk. Ze ogen veel levendiger en ‘echter’ dan de bleke stedeling van onze tijd. Op een Brechtiaanse manier vormen zijn verhalen soms onversneden en oorspronkelijke illustraties van een volkswijsheid, bijvoorbeeld ‘Achter de wolken schijnt de zon’, zoals in het verhaal ‘Een gecompliceerde wereld’. Voor Ivajlo Petrov (1923) heeft de oplossing van de globale sociale problemen weinig zin zonder menselijk geluk. Ook eist hij een plaats in het leven voor kunst en schoonheid (‘Zigeunerrapsodie’). Jordan Raditsjkov (1929) heeft het meeste literaire succes in het Westen geoogst, waar zijn verhalen onder andere in het Zweeds en Italiaans zijn verschenen. Hij brengt de volksmythologie van weleer of gewoon fantastische motieven over naar de laatste decennia van onze eeuw (‘Japans hotel’). Soms laat hij op groteske manier de demonen van het oude volksgeloof op de moderne mens los (‘De subtiele spiraal’).
De Bulgaarse literatuur werd achterdochtig in de gaten gehouden door het totalitaire regime. De politiek van ‘zweep en suikerklontje’ werd over het algemeen succesvol gehanteerd. Bekende schrijvers kregen prijzen, titels en erebaantjes. Leden van de invloedrijke Schrijversunie leidden een dolce vita, in het bezit van privileges waarvan Bulgaar Modaal alleen kon dromen. En toch wantrouwde het partij-establishment de literatuur en wist het zo te regelen, dat bekende auteurs veel geld kregen voor administratieve bezigheden zonder te hoeven schrijven. Desondanks haalde oud-partijbaas Zjivkov geregeld de teugels aan. In periodieke ijstijden probeerden de schrijvers de al veroverde posities te verdedigen. Vertalen bleek een goede manier. Veel van de auteurs die op een index geplaatst waren, hebben zichzelf en hun gezin in leven en hun vak op peil weten te houden door meesterwerken uit de wereldliteratuur te vertalen.
De nieuwe taak is het verwerken van het recente verleden. De jonge generatie zal daar een harde dobber aan hebben. Maar men is al bezig met het puinruimen. Onlangs verscheen al een moedig boek van Aleksandar Tomov, De corruptie - geschreven en gedrukt nog voor de omwenteling van november 1989. De auteur graaft doldriest naar de redenen die een lid van de nomenclatuur (!) ertoe bracht een dubbelleven te leiden en ook anderen te corrumperen. Zijn diepe cynisme wordt filosofisch en psychologisch gestaafd. De kapotte levens van zijn medeplichtigen ‘uit het volk’ zijn een logisch gevolg van het systeem (deze keer van het reëel existerende socialisme).
De afwijzing van het totalitaire regime kan ook op een minder directe manier gebeuren. ‘Ballade voor George Henig’ van Viktor Paskov is een lyrisch verhaal over eeuwige waarden, ietwat in de knel geraakt tijdens het reeel... et cetera. Menselijkheid, medelijden, zachtmoedigheid leggen in het harde leven al gauw het loodje. Maar ook vertrapte schoonheid en zuiverheid kunnen uit de diepte van hun