Psychoanalyse van het vuur
Vervolg van pagina 1
meegevoerd.’ Het vrekkige lichaam van Macquart had geen van de genoten glaasjes van de afgelopen jaren verloren laten gaan.
Behalve een Harpagon-complex ontwaart Bachelard in het vuur een ‘Empedocles-complex’ of het samenvallen van levensdrift en doodsdrift. De contradictie in dit thema ligt in ieder vuur besloten. Vuur verteert, maar bevrijdt ook de ijle delen die hemelwaarts stijgen: ‘Een strohalmpje dat met de rook wegvliegt, is voldoende om ons naar onze lotsbestemming te drijven.’
Bachelard wijst het Empedocles-complex - naar de Griekse natuurfilosoof die zich volgens de legende in de krater van de Etna stortte - onder meer aan in een roman van D'Annunzio. Een van de personages, Foscarina, verteerd door een hopeloze liefde, staart gefascineerd naar de oven van een glasblazer: ‘Verdwijnen, opgeslokt worden, geen spoor nalaten! kreunde het vrouwenhart vol vernietigingsdrang. In een seconde zou dit vuur me kunnen verteren, als een rank, als een strohalm. Ze liep op de gapende ovenmonden toe en zag hoe de vloeiende vlammen, stralender nog dan de zomerzon, likten aan de aarden potten waarin het nog vormloze erts lag te smelten.’ Hetzelfde complex is verantwoordelijk voor wat Bachelard ‘de roep van de brandstapel’ noemt, het verlangen naar de vlammendood als offer.
In de mijmeringen van Bachelard zijn het vooral de letteren die knetteren. Weer een ander complex - de behoefte aan gedeelde warmte en gemeenschap via het innerlijk - verbindt hij met Novalis, de dichter-mijningenieur die op zoek was naar de warmte in de moederschoot van de aarde. Het licht legt het daarbij af tegen de warmte en daarin schuilt een kuise, maar wijze les: ‘Warmte is een goed, een bezit. Men moet er angstvallig over waken en haar enkel schenken aan een uitverkoren wezen dat een gemeenschap, een samensmelting verdient. Het licht speelt vrolijk met de buitenkant van de dingen, maar alleen de warmte dringt naar binnen.’
Het zijn de klassieke Freudiaanse motieven van Eros en Thanatos die Bachelard telkens laat opgloeien, maar voor het overige heeft zijn studie weinig van doen met een orthodoxe psychoanalyse. Er is maar weinig Freud, Jung komt alleen zijdelings ter sprake en van een onderzoek naar de machinaties van het onbewuste komt het al helemaal niet. Bachelard heeft in de laag van het voorbewuste willen boren, de laag die in Freuds topografie van de ziel net onder de oppervlakte van het redelijke, bewuste denken ligt. Wat Bachelard daarin aantreft, zijn de intuïties en ervaringen die de gevoelswaarde van wetenschappelijke theorieën bepalen.
Zijn methode doet daarbij eerder denken aan de fenomenologie dan aan de psychoanalyse. Bachelard probeert te achterhalen in welke gedaanten het vuur verschenen is in de ervaring van alchimisten en brandstichters, dichters en filosofen, priesters en scheikundigen. Zo lezen we over de seksuele eenzaamheid van de pyromaan (‘Een brand op het land is vrijwel altijd het werk van een zieke herder’), over alchimisten die lichamen wilden openen met de Roede van het Vuur, over de spijsvertering als een traag smeulend innerlijk vuur, over het vuur maken als simulatie van de coïtus (‘De hand die de stamper in de groef duwt en daarmee intieme liefkozingen nabootst’). Al deze thema's liggen als stralen rond het vuur en spiegelen zo de mijmeringen waaruit ze zijn voortgekomen. Psychoanalyse van het vuur is een literair meesterwerkje. Het is door Anette Bakker schitterend vertaald en verdient het nippend gelezen te worden, als een dichtbundel. Wiel Kusters lijkt me de ideale lezer voor dit boek.
■