Weelderige vormen
Het geheim van de Leidse Hortus blijkt er een te zijn van zinnelijkheid en verlangen - de weelderigheid van een tropische plantenkas leidt nu eenmaal direct tot die associatie. De Leidse Hortus viert dit jaar het vierhonderdjarig bestaan, en de Leidse literatuurhistoricus Peter van Zonneveld, ‘die al eerder getuigde van zijn liefde voor het plantenrijk in Aardse Paradijzen,’ maakte listig van die gelegenheid gebruik door er zijn novellistisch debuut te situeren. Het geheim van de Leidse Hortus (Conserve, 50 p., f 14,90) bevat veel feitelijke informatie: wie anders dan Van Zonneveld, zou zo aardig met details voor de draad zijn gekomen als het bezoek van ‘de bloemenkoning’ Linnaeus aan Leiden, of de grote mond die hoofd-hortulanus Brugmans er tegen Napoleon opzette? Dat maakt het verhaal geschikt voor educatieve doeleinden, zonder af te doen aan het romantische karakter van het verhaal. Dat beschrijft de ‘weelderige vormen’ van het veertienjarige Indische meisje Myra Wessels, die lustvolle verlangens oproepen bij een even oude maar veel bleuer klasgenoot, en hem de voorstellingen voortoveren uit zijn platenalbum Bali in kleuren, vooral die met het bijschrift: ‘Devoot knielt een Balische vrouw neer voor haar offertorentje, aan welks voet zij haar offeranden heeft neergelegd.’ Voor de verliefde puber vertegenwoordigt zijn ‘Sarinah in spijkerbroek’ hetzelfde raadsel als de Leidse Hortus, ‘waar het in de winter augustus kon zijn’. Er speelt zich een lieve romance af tegen het decor van de victoriakas, in de nabijheid van het beeld van Von Siebold. De ex-gelieven ontmoeten elkaar tien jaar later nogmaals, als Myra's vormen ‘nog voller’ zijn geworden, in de oranjerie van dezelfde Hortus. Dan wordt ook de liefde geconsumeerd, maar de belangstelling daarvoor leidt de schrijver discreet
af door te vertellen over het (vrouwelijke) exemplaar van de Japanse noteboom, de Ginkgo biloba, waaronder dat gebeurt. ‘Het blad van deze boom vertoonde een merkwaardige gespletenheid, die Goethe op zichzelf toepaste: Fühlst du nicht an meinen Liedern/Dass ich eins und doppelt bin?’ De romantische gespletenheid, die verlangen doet naar wat maar beter onvervuld kan blijven, wordt gevoelvol geprojecteerd op de Leidse Hortus. De verteller bezoekt de botanische tuin van Buitenzorg, en ziet in dat het verlangen naar de tropen essentiëler is dan de natuur in het echt: ‘De kleine bordjes met Latijnse namen konden die enorme woudreuzen niet meer in bedwang houden.’ Even gevoelig is de wreedheid van het einde, zowel aan de liefde als aan Myra Wessels.
DS