Weg met de beschermengelen!
J. Bernlefs ‘De noodzakelijke engel’
De noodzakelijke engel door J. Bernlef Uitgever Querido, 46 p., f 17,50
Rob Schouten
Misschien dat de gebroeders Wright
in hun fietsenloods in Kitty Hawk
het beter zouden begrijpen
‘Ook het neerstorten hoort erbij’
zeiden zij in hun geruite broeken
‘het is zelfs essentieel voor de aviatiek’
Maar zij waren nog teder omringd door
fietswielen, drijfriemen, ranke buizen en stangen
waartussen zij plaatsnamen als thuis in een fauteuil.
Hier waar ik zit is alles weggewerkt
de muren gladgestreken waarachter ik het
elektronisch zwijgen hoor.
De engel werkt zich op uit
de valse verbindingen die wij in de grond
hebben gestopt en komt bruisend boven
Op aarde is alles kaal en plat maar
nu trekt dit heden ook de toekomst in
diep in de grond wordt louter stikstof aangemaakt
Kinderen daar bedacht herinneren zich later
geen geraamte meer, zijn dik en slap als cherubijnen
stijgen in gasvorm loodrecht naar het plafond.
Misschien moet je dit titelloze gedicht voor het juiste inlevingsvermogen wel in een vliegtuig lezen. Of juist niet, want ik krijg sterk de indruk dat het geval dreigt neer te storten. Een vers over vliegangst? Het staat in een van de vier afdelingen van Bernlefs De noodzakelijke engel, een bundel met als rode draad het begrip ‘engel’, buiten wellicht de christelijke poëzie een weinig populaire verschijning heden ten dage.
Het zijn dan ook geen gewone bijbelse engelen die hier dienstdoen maar, zoals de tekstschrijver op het omslag het formuleert, ze behoren ‘meer de aarde dan de hemel toe’. Alsof dat iets bijzonders zou zijn in deze eeuw van beeldenstormen. Nee, een rasechte, canonieke, hemelse en vervelend zorgzame engel, daarvan zouden we pas opkijken.
Intussen hangt Bernlef aan de onmisbare engel allemaal observaties op die met verval en vergankelijkheid te maken hebben. Zo manifesteert zijn engel zich in een setje overleden jazzmusici, verdwenen steden, teloorgegane devotie en, nog het meest concreet, in de traditionele, afgetakelde engelen uit oude schilderijen en kathedralen. Dit vliegtuig is ook een soort engel, niet een benige zoals die van de broertjes Wright maar een gepolijste cherubijn.
Over al deze engelen licht de eerste regel van de bundel ons op intrigerende wijze in: ‘De engel is noodzakelijk en dus gevallen.’ Wat betekent dat? Zoiets als: wat je niet kunt missen vergaat? of nog erger: leven is doodgaan? Hoe het ook zij, aan de hand van het centrale beeld van de gevallen engel levert Bernlef allerlei plastische variaties op het motief der aftakeling. Dus weer een zoveelste bundel over stilstand versus fatale beweging? Ja, maar niet een die in de met dat motief geassocieerde steriliteit blijft steken. Bernlef is hier levendiger en beeldender dan de meeste dichters van zijn generatie, tegen wie jongere schrijvers zich tegenwoordig zo graag afzetten.
Het lot van dit beenloze, ietwat mollig decadente vliegtuig dat, als ik het goed lees, van plan is zich in de grond te boren en zijn passagiers te laten verongelukken, zodat ze zich na afloop als de traditionele engeltjes op wolken kunnen gaan zitten vervelen, heeft iets van een onbekommerd-grimmig doodssprookje.
Bernlefs fantasie dicht er zo de hele bundel lang lustig op los. Ondanks het onderwerp lijkt De noodzakelijke engel mij een van zijn onbezorgdste werken van de laatste tijd. Hij formuleert vlot en zet soms met een enkele haal kernachtig een hele visie op de religieus-filosofische aspecten van onze tijd neer, bijvoorbeeld in een volgend vliegtuiggedicht over de rol van een hedendaagse engel: ‘Hij beschermt ons niet maar/houdt de schijn van deze wereld voor ons op.’ Zo zit dat in de twintigste eeuw.
Met eenzelfde soort nuchterheid beschrijft hij de geheimzinnige werking die de muziek van overleden jazzmusici bij hem oproept. Geen poging tot lyriek of zelfs maar jazzy interpretatie, maar ontmythologisering die de ongepolijste ervaring bij deze gevallen engelen in de kern raakt: ‘Hij is niet onder ons om/wonderen te verrichten maar/ons de kale plekken voor te spelen.’
Zo kaal en plat en illusieloos lijkt ook de aarde waar we allemaal in terechtkomen als de moderne toeristen met ‘nog zoveel/voor de boeg van wat vroeger was/toen mensen engelen van node hadden’. Laten we De noodzakelijke engel dus een niet al te nadrukkelijke ars moriendi noemen.
Overigens is Bernlef hier niet alleen een makkelijk klinkende dichter, hij is ook een slordige of zorgeloze dichter. Hij plukt uit andermans werk wat hem bevalt. Van de titel der bundel zegt hij zelf dat ze van Wallace Stevens afkomstig is, maar andere ontleningen laat hij de lezer ontrafelen. Kopland bijvoorbeeld, of W.H. Auden wiens besmettelijke regel ‘Ze vergisten zich nooit in het lijden,/De Oude meesters: hoe goed kenden zij de/Plaats ervan bij de mens’ onbeschaamd meeklinkt in Bernlefs engelen uit ‘Ook bij de oude meesters hingen/ze er maar zo'n beetje bij/de bevestiging der vleugels/weggemoffeld voor het oog’. Kwestie van oneerbiedig enthousiasme, denk ik.