Tijdschrift
De bijdrage van Rudolf Bakker aan Maatstaf (1990/6) onderscheidt zich in gunstige zin van de meeste hagiografieën overgrote kunstenaars door een prettige dosis scepsis. In de vijfde aflevering van zijn Gallische brieven treedt Bakker in het voetspoor van de schrijver Alain-Fournier, die zijn bekendheid en populariteit dankt aan zijn enige roman Le grand Meaulnes uit 1913, die nog steeds op alle verplichte leeslijsten staat in Frankrijk en een van de best verkochte titels is. Bakkers literaire pelgrimage heeft gelukkig weinig te maken met het devote aangapen van des schrijvers woonstee en des schrijvers ganzeveer. Gedurende een aantal jaren achtereen bezoekt Bakker dorpsgenoten en familieleden van Fournier en komt hij achter een ontluisterende versie van diens dood op het slagveld. Al in 1914 wordt de schrijver als vermist opgegeven en zijn lichaam is nooit gevonden. Volgens de officiële geschiedschrijving stierf Alain-Fournier op het veld van eer, maar het blijkt dat de handelingen van zijn compagnie niet zo erg eervol zijn geweest. In opdracht van zijn kapitein schendt Fournier de erecode van het slagveld door het vuur te openen op Duitse Rode-Kruissoldaten die langs de Franse stellingen hun brancards met gewonden droegen. Toen het groepje dolle Fransen deze ziekenbroeders en hun patiënten had vermoord, zijn ze door de Duitsers omsingeld en door een Duitse Hauptmann onmiddellijk gefusilleerd. Over Alain-Fourniers liefdeleven onthult Bakker ook enige onthutsende details, die net als het verhaal over de dood van de schrijver geen goed doen aan de bijna heiligverklaring van de auteur. In Frankrijk herdrukt men het wee-bewonderende boek Vie et Passion d'Alain-Fournier, geschreven door diens zuster en de memoires van haar zoon waarin uiteraard geen onvertogen woord over het beroemde familielid valt. Mary Kemperink bespreekt in Maatstaf het werk van de vergeten Tachtiger
Gerrit Jan Hofker, die onder het pseudoniem Delang ongeveer veertig stukken bijdroeg aan De Nieuwe Gids aan het eind van de vorige eeuw. In 1906 werden deze prozaschetsen, gedichten, literaire kritieken en korte toneelschetsjes gebundeld onder de titel Gedachten en verbeeldingen met voorwoord van Lodewijk van Deyssel en Hofkers portret geëtst door Willem Witsen. Hofker rijst uit Kemperinks bijdrage op als een buitengewoon vriendelijke en charmante man, die op literair gebied een soort natuurtalent was. Zijn stukken waren steeds prachtig en werden direct in het toonaangevende tijdschrift De Nieuwe Gids geplaatst. Kempennk typeert Hofker als een ethische Tachtiger, omdat hij aan het esthetische individualisme van de Tachtigers een morele, zeg maar ethische dimensie toevoegt. Van louter woordkunst gruwt hij. Hoewel hij behoorlijk met alle mogelijke adjectiva en aan elkaar geklonken constructies overweg kan zoals blijkt uit een aantal lange citaten uit zijn werk. Harry Prick beschrijft de moeizame gang langs verschillende uitgevers van Van Deyssel en Witsen om het boek van Hofker gepubliceerd te krijgen. Komisch is dat Hofker, als zijn boek na veel bemoeienissen van zijn pleitbezorgers eindelijk verschenen is, net als auteurs van nu, klaagt dat hij zijn boek niet in de boekhandel ziet liggen en dat zijn uitgever te weinig voor hem adverteert. Na deze uitgave wijdt Hofker zich volledig aan het gezinsleven en is hij voor de literatuur verloren. Adriaan Venema neemt de handschoen op nadat er in eerdere afleveringen van Maatstaf aanvullingen dan wel commentaar op zijn laatste boek zijn verschenen.
EVA COSSEE
Maatstaf: f 13,50 (f 82,50 per jaar). De Arbeiderspers, Singel 262, 1016 AC Amsterdam.