92 Windsewer Ave
‘Letter, carried of Shaun, son of Hek, written of Shem, brother of Shaun, uttered for Alp, mother of Shem, for Hek, father of Shaun. Initialled. Gee. Gone. 29 Hardware Saint. Lendet till Laonum. Bailte-Atha-Cliath. 31 Jan. 1132 A.D. Here Commerces Enville. Tried Apposite House. 13 Fitzgibbets. Loco. Dangerous. Tax 9d. B.L. Guineys, esqueer. L.B. Not known at 1132 a. 12 Norse Richmound. Nave unlodgeable. Loved noa's dress. Sinned, Jetty Piersse. Noom sick parson. 92 Windsewer. Ave. No such no. Vale. Finn's Hot. Exbelled from 1014 d. Pull-down. Fearview. Opened bij Miss Take. 965 nighumpledan sextiffits.’ Dit citaat uit Finnegans Wake, de laatste en meest experimentele roman van James Joyce, bevat - in opgeblazen, ineengeperste, uiteengetrokken of anderszins gemutileerde vorm - enkele Dublinse adressen die voor de auteur van belang zijn geweest, bijvoorbeeld doordat hij er enige tijd woonde. Eigenlijk moet men zeggen: van speciáál belang. Voor Joyce immers bleef het Dublin van zijn jeugd een universele betekenis houden: de Ierse hoofdstad was voor hem een microkosmos die al het geschapene omvatte. Zo bevestigt de transformatie (Joyce, die waarlijk niet zonder gevolgen is opgeleid door de jezuïeten, zou zelf spreken van de transsubstantiatie) van Odysseus tot Leopold Bloom, dat zelfs de mythologische gestalten uit de oudheid op 16 juni 1904 (Bloomsday) in Dublin konden worden aangetroffen. In James Joyce's Dublin Houses (Mandarin, importeur Van Ditmar, 140 p., f 29,25) geeft Vivien Igoe korte beschrijvingen, vaak vergezeld van een foto, van alle Dublinse adressen van de grote man, plus nuttige aanwijzingen (ook inzake open baar vervoer) voor wie ze wil opzoeken. Joyce werd niet alleen een Dublinse balling, hij bleef zijn levenlang een nomade. Zo verhuisden hij en zijn vrouw Nora gedurende een vijfjarig verblijf in Zwitserland negen keer en in Parijs, waar ze
twintig jaar woonden, twintig keer. Uit het alleraardigste boekje van Igoe wordt duidelijk hoezeer dit patroon al in Joyce's jeugd is gezet, vooral door de eeuwige financiële perikelen van zijn dranklustige vader. De tekst maakt geen melding van het feit dat in dit altijd weer opbreken van James Joyce en zijn familie de oorzaak moet liggen van de geestelijke ontworteling en uiteindelijke ineenstorting van Lucia, de enige dochter van de schrijver. Wel meldt Igoe dat Nora Joyce, die haar echtgenoot tien jaar overleefde, zelfs na haar dood in 1951 nog eens verkast is: men heeft haar stoffelijke resten in 1965 herbegraven en aldus verenigd met die van haar man. Zou het geen goed idee zijn om de heer en mevrouw Joyce nog één keer een verhuizing te gunnen: terug naar het oord waar het allemaal begon, de stad die door Joyce voor altijd in de schone letteren is gefixeerd?
MK