Wassiltchikoff
Trott was niet de minste onder de samenzweerders tegen Hitler. Hij behoorde tot de inner circle rond Klaus von Stauffenberg die de aanslag van 20 juli beraamde, maar had zich toen al jaren op allerlei manieren in oppositionele kringen geroerd. Een belangrijk deel van de geheime boodschappen, intentieverklaringen en noodkreten die de Duitse oppositie op Londen en Washington had losgelaten, was door hem geschreven, verzonden of persoonlijk overgebracht. Trott had uit zijn studietijd als Rhodes-scholar op het Balliol College in Oxford uitstekende relaties in Engeland overgehouden: hij was onder meer bevriend met David Astor, met minister Stafford Cripps en de latere Labour-minister Richard Crossman. Bovendien maakte hij van zijn positie op het Berlijnse Auswärtige Amt bekwaam gebruik om, met alle risico's van dien, contacten te onderhouden met Allen Dulles van de Amerikaanse inlichtingendienst OSS in Bern, met de voorzitter van de Wereldraad van Kerken W.A. Visser 't Hooft in Genève, met geallieerde inlichtingendiensten - en particulieren als Willy Brandt - in Stockholm, en met de Nederlandse illegaliteit in de personen van C.L. Patijn, G.J. Scholten, F.M. baron van Asbeck, Reinink en J.H. van Royen. Edens oproep tot de Duitse oppositie om de openbaarheid te zoeken was de reactie op een uitgebreide notitie die mede door Trott was geschreven, door hem het land was uitgesmokkeld en al enige tijd in Londense, ambtelijke kringen circuleerde.
A Good German, de biografie die Balliol-historicus Giles MacDonogh over Trott heeft geschreven, geeft een scherp inzicht in de motieven en dilemma's van het aristocratische, evangelisch geïnspireerde deel van het Duitse verzet waaruit Trott afkomstig was. Het bevestigt en verdiept het beeld van nette, fatsoenlijke Duitse kringen zoals dat onder andere geschetst wordt in Christabel Bielenbergs The Past Is Myself (waarnaar Dennis Potter de tv-serie Christabel maakte) en de dagboeken van Marie Wassiltchikoff, een uit Estland gevluchte, Russische prinses die lang Trotts secretaresse was. Een beeld van Duitsers met Zivilcourage die vol afgrijzen de machtsgreep van de nazi's hadden aangezien, hun misdaden verafschuwden, en die, onder vaak gevaarlijker omstandigheden dan de illegaliteit in bezet gebied, trachtten zowel het hoofd boven water te houden als te doen wat mogelijk was en de hoop - of illusie - koesterden dat het mogelijk zou zijn om van binnenuit het regime ten val te brengen. Mensen die ook, zoals Trott, met te veel banden aan Duitsland vastzaten om van hun mogelijkheden gebruik te maken om te emigreren (Trotts studievriend, de later bekende Amerikaanse econoom Fritz Schumacher stond voor hetzelfde dilemma, maar vluchtte wel; Peter Bielenberg, getrouwd met de van oorsprong Engelse Christabel, maakte dezelfde keus als zijn vriend Trott en ontkwam in de nasleep van de twintigste juli ternauwernood aan executie). MacDonogh schildert een kring van mensen voor wie gold, zoals David Astor een paar jaar geleden nog over Trott noteerde, dat ze ‘altijd bleven denken en praten alsof er nog een normaal Duitsland bestond binnen het Derde Rijk’.
Trott in Oxford
In juli 1944 schreef Trott aan Christabel Bielenberg: ‘Ik ben ervan overtuigd dat iedere Duitser die mee wil helpen in de reconstructie van Europa na de oorlog, persoonlijk en van nabij moet hebben meegemaakt wat er in dit land gebeurd is. Wat iemand tot een nazi maakte, wat iemand deed stil zitten en niets doen, wat het betekende om in oppositie te zijn.’ Ook de adviezen van zijn contactpersonen in Stockholm om daar te blijven, wees hij af. ‘Misschien zou het kunnen, maar het is geen vraag meer voor me. Ik heb voor mijn vaderland gedaan wat ik kon, maar ik heb ook verplichtingen tegenover degenen die dezelfde zaak zijn toegedaan als ik. Wat er ook gaat komen, ik moet het met hen doorstaan. En - er zijn ook nog Clarita en de kinderen.’
Toch is zo'n stukje geschiedenis van het Duitse verzet niet zonder handenwringen in terugblik te lezen. Als er dan zoveel hoge Duitse militairen en andere functionarissen waren die Hitler eerder kwijt dan rijk wilden, waarom duurde het dan tot 1943, 1944 voor de eerste serieuze pogingen tot een aanslag werden gedaan? Waarom al die discussies van de Kreisauer Kreis over hoe Duitsland er na de oorlog uit moest zien, terwijl de Dag X waarop het nazi-regime ten val zou komen, voornamelijk van de geallieerde inspanningen afhankelijk bleef? (Die discussies doen overigens denken aan de Nederlandse Intelligenz die zich freischwebend overgaf aan gesprekken over de naoorlogse samenleving in het gijzelaarskamp van Sint Michelsgestel). Maar ook: waarom boden de geallieerden geen greintje steun aan het Duitse verzet?
‘De mislukking van de twintigste juli was de fout van het verzet zelf,’ schrijft MacDonogh. ‘Ze zouden de eerste zijn geweest - als ze nog in leven waren - om toe te geven dat het een Duitse zaak was en dat Duitsers de eer of de schuld van succes of mislukking moesten dragen. Dat het mislukte doet in geen enkel opzicht iets af aan de waarde van de daden van de samenzweerders en aan de tragedie van de nasleep. In de dood van die mensen moet een kleine boetedoening liggen voor de barbarij van andere Duitsers voor en in de Tweede Wereldoorlog.’
Harro Schulze-Boysen, een van de leiders van de communistische oppositiegroep Rote Kapelle, schreef voor zijn terechtstelling in een Gestapo-gevangenis:
Sind Strang und Fallbeil nicht.
Und uns're heut'gen Richter
Sind nicht das Weltgericht.
■