‘Op de bok’
Een buitenstaander die de gesloten, uiterst wantrouwige jagerswereld van Nederland wil onderzoeken, zal altijd gevraagd worden of hij voor of tegen de jacht is. Alles of niets; dat iemand over jacht wat afstandelijk, neutraal, zou kunnen blijven denken, lijkt kennelijk niet mogelijk. De kans is ook wel groot dat die vreemdeling na de eerste jacht, walgend van het tableau - al die dode dieren - ook geen tweede keer meer wil en voorgoed tegen is. Of hij blijft meegaan en krijgt de smaak te pakken.
Heerjagers drinken tussen twee driften een glaasje sleedoornjenever
bert nienhuis
Heidi Dahles heeft, zonder zelf te schieten, aan veel jachten van allerlei soort deelgenomen; zij heeft zeker gevoeld hoe opwindend jagen kan zijn. Ze ontkwam er niet aan, zegt ze, voor veel van haar informanten sympathie te gaan voelen; ‘Ik heb op de grens tussen betrokkenheid en distantie gebalanceerd.’ Het ziet ernaar uit dat de onderzoekster behoorlijk afstand heeft kunnen houden; ze blijft steeds onderscheid maken tussen de hoogst logisch klinkende beredeneringen van jagers en hun eigenlijke drijfveer. ‘Jacht is niet in utilitaire termen te begrijpen,’ zegt Dahles, ‘jacht is doel op zich.’ De analyse van het taalgebruik speelt een grote rol in haar proefschrift. Dahles zegt daarover: ‘Zelden zal men een jager horen zeggen dat hij konijnen schiet of op reeën jaagt: hij gaat op konijnen of op de bok. Hij gaat bersen, aanzitten, peuteren of op hazen voor de voet. Ook in het moderne taalgebruik dat in de Jachtwet ingang heeft gevonden, doden jagers niet, zij oogsten, bestrijden schade, reguleren en beheren met de buks. In dit taalgebruik wordt de dood verhuld en gelegitimeerd.’
Wie in Nederland wil jagen heeft een jachtdiploma nodig en een jachtakte. De instelling van de jachtopleiding is een weerwoord van de jagerswereld op de kritiek uit de maatschappij; wie wil schieten kan voortaan niet zonder meer op een dier worden losgelaten.
De jachtakte is gebonden aan het bezit van grond. Wie geen grond heeft of te weinig naar zijn zin, kan het jachtgenot (= jachtrecht) huren van een grondbezitter die zelf niet jaagt. Dan wel tijdelijk een aandeel kopen in andermans jacht. Jagen is dan ook afhankelijk van grondbezit, geld en sociale relaties.
Bezit en connecties zijn geen vaste gegevens, de aard van het jagen en het soort mensen dat jaagt veranderen dan ook. Dahles vertelt veel over de geschiedenis van het jagen en illustreert de veranderingen aan de hand van de benamingen die jagers zichzelf en anderen geven.
Heerjager wordt tegenwoordig gebruikt als een verwijzing naar vroeger, naar de tijd dat jagen een privilege was van aristocraten en regenten. De upper-class van de jachtwereld noemde zichzelf in het begin van deze eeuw echter gewoon jager. Dat men heer was sprak vanzelf en wat verder op dieren schoot telde niet mee. Na de afschaffing van de laatste heerlijke rechten door de Jachtwet van 1923 veranderde langzaam aan ook de sociale samenstelling van de jagerswereld. Een nieuw soort jager zonder traditie, maar wel met geld, deed zijn intrede en had de brutaliteit zich heerjager te noemen. Waarna die benaming nog een tijd in de trant van het ons-soort-mensen (‘wij heerjagers van de oude stempel’) werd gebruikt maar ook een scheldwoord werd voor de parvenu. Tegenwoordig is het hoe dan ook minder verstandig voor jagers om standverschil te benadrukken. Zij zijn afhankelijk van de boerengrondbezitters van wie zij het jachtgenot willen huren.
Ook de boerjager bleef niet dezelfde. Eerst was het de benaming voor de (here)boer die met de plaatselijke notabelen mee op jacht ging. Toen werd het de geuzennaam voor de boer die zich juist wilde afzetten tegen de heren. Boerjager staat dan voor de boer die het jachtgenot op zijn grond niet aan jagers verhuurt maar het recht claimt om daar zelf, zonder jachtakte, op konijnen te schieten (lees: het recht om een geweer te bezitten) Volgens Heidi Dahles kan men een jagend agrariër beter niet voor boerjager uitmaken maar een jager van stand kan wel - understatement siert de man - tussen neus en lippen zeggen: ‘Ik ben ook maar een gewone boerjager.’