Het tuig in ons
- Juryrapport -
Op zaterdag 9 juni zal in Leiden op de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de Henriette Roland Holst-prijs 1990 worden uitgereikt aan Wim de Bie voor zijn boek Schoftentuig, het boek waarin Walter de Rochebrune zo'n belangrijke rol speelt. De prijs is in de geest van de schrijfster bedoeld voor een boek dat ‘uitmunt door sociale bewogenheid en literair niveau’. Het rapport van de jury (Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Wiel Kusters en Pim de Vroomen) dat tot de toekenning van de prijs leidde bevat zoveel behartigenswaardigs over boek en auteur dat het hier integraal wordt afgedrukt.
Aldous Huxley heeft erop gewezen dat de zonderling, de kluizenaar, de dromer, door de eeuwen heen in elke beschaafde gemeenschap is gerespecteerd, ontzien en niet zelden vergoddelijkt. Zieners, tovenaars, mystici, later meestal gereduceerd tot de proporties van kamergeleerden, zoekers, opstandige denkers, waaronder hier en daar een genie, kortom onaangepaste eenzame noeste werkers die geen vlieg kwaad doen - zij genoten bescherming en soms enig aanzien. Als een soort wereldlijke variant van de kloosterlingen vonden zij een onderkomen in universiteit, bibliotheek en archief, een enkele maal in stofjas gehuld. Huxley schrijft dit alles toe aan het algemene besef dat een samenleving zonder zulke onpraktische eenlingen ten dode opgeschreven is.
Huxley, evenals Orwell een hedendaags profeet wiens grimmige voorspellingen in hoog tempo beginnen uit te komen, voorzag in 1946 hoe dat besef verloren zou gaan. Nu is het dan zo ver: onder het wakend oog van Big Brother is er voor een mensenschuwe zelfstandig denkende individualist hooguit een plaatsje in de open afdeling van een psychiatrische inrichting, en binnenkort ook daar niet meer. Een teken van ernstig maatschappelijk verval, voorbode van onze ondergang.
Maar er is nog hoop, en wel in de persoon van ir. Walter Philippe de Rochebrune, hoofdpersoon in Wim de Bie's Schoftentuig, genoemd naar het gezelschap dat de verpauperde zonderling naar het leven staat. Maar hij weet het, hij heeft ze door, de machtigen, met hun verfijnde vernietigende bureaucratische technieken onder verwijzing naar de Rechtsstaat. Geen cent accepteert hij van het tuig, hij redt zichzelf wel. Heel misschien redt hij ook ons, en onze waardigheid. Zijn verkondiging en haarscherpe analyse van de cleane verrotting waarin we ons bevinden doen wellicht hun werk. Want wij allen zijn onderworpen aan de maatregelen van het Schoftentuig, en daarmee tegen wil en dank gecompromitteerd. Zelfs vermomd als slachtoffer zijn we allemaal een beetje tuig. Daar is geen ontkomen aan, tenzij ook wij ons terugtrekken in haveloosheid met niets dan onze persoonlijke desillusies en illusies, kwetsbaar, maar niet weerloos, net als Walter de Rochebrune. Het kan al bevrijdend werken als we serieus naar hem luisteren, naar deze krankzinnige heilige. Hij heeft iets weg - in hedendaagse gedaante - van Franciscus van Assisi, die een suggestie van de paus letterlijk nam en enige maanden tussen de zwijnen verbleef, in het varkenshok dus, zoals de legende wil.
Alleen - Franciscus heeft werkelijk bestaan en Walter de Rochebrune is een personage, fictie. Maar ja, we leven niet in de Middeleeuwen, waarvan de verschrikkingen volgens sommige deskundigen in het niet vallen bij die van de aanstaande Nieuwe Middeleeuwen. Daarom moeten we Walter de Rochebrune ernstig nemen, dat is de kern van de boodschap van Schoftentuig.
Walter de Rochebrune-Wim de Bie
roel bazen
Door zijn niet aflatende aanklacht tegen het onheil van vandaag de dag voldoet de creatie van Walter de Rochebrune aan de eerste voorwaarde die de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde stelt, wil een geschrift in aanmerking komen voor de Henriette Roland Holst-prijs: dat het ‘uitmunt door sociale bewogenheid’. Ook vele andere personages in Schoftentuig hebben te lijden onder huiveringwekkende krachten in het hedendaags maatschappelijk bestel: de massamedia en andere zegeningen van onze razend snel voortijlende technologie. Onder die personages zijn er enkele die, in tegenstelling tot Walter de Rochebrune, zo naïef zijn te menen dat het allemaal wel meevalt, die op voorhand denken dat het aan henzelf ligt als het faliekant misloopt met de volautomatische handelingen die het leven zo comfortabel maken. Een sterk staaltje van manmoedige pogingen om het mooi te houden treffen we aan bij het paar dat na een aangenaam avondje theater verstrikt raakt in de listen en lagen van een gerobotiseerde parkeergarage.
Al is geen enkel ander personage in Schoftentuig bij benadering zo radicaal als Walter de Rochebrune, er zijn er genoeg die fors van leer trekken tegen het schoftentuig, bij voorbeeld als dat zich schuldig maakt aan de vorm van taalverloedering die die kwalificatie het allermeest verdient: geen enkel ding bij de naam noemen, draaien, met aplomb pseudo-voltreffers plaatsen, intimideren ter verbloeming van troebele motieven, glashard liegen.
‘Mevrouw de Staatssecretaris... u noemde uw handelen “het gebruik maken van vrijheden gebaseerd op mijn individuele visie”. Zou je die zin met het woord gesjoemel mogen samenvatten?’ Door welk personage wordt deze vraag gesteld? De vraag staat afgedrukt in het hoofdstuk getiteld ‘Gelekte fragmenten’ en is ontleend aan een voortijdig bekend geworden gedeelte van een vraaggesprek in een nog geheim rapport van ‘een regeringscommissie die zich moet bezighouden met de bestudering van versluierend taalgebruik onder ambtsdragers. (...) De Eufemisme-commissie’. Aangezien bij ons weten deze commissie te zamen met haar lekkage slechts bestaat in de werkelijkheid van Schoftentuig, een literair kunstwerk, willen we maar al te graag weten: wie stelt deze vraag? Ten eerste omdat er een ondubbelzinnige veroordeling in besloten ligt, getuige het woord ‘gesjoemel’. Ten tweede omdat er een letterlijk citaat van de betreffende, in de werkelijkheid bestaande staatssecretaris in voorkomt. Zeker zo interessant is de kwestie wie de vraag beantwoordt. Natuurlijk! Mevrouw de Staatssecretaris, maar niet in de termen van een citaat, maar in volzinnen afkomstig van de schrijver en van niemand anders. Deze spreekster is nu een personage en niet de staatssecretaris zelf, alhoewel ze daar sprekend, maar dan ook sprekend op lijkt. De afstand tussen Schoftentuig en een middeleeuwse legende is blijkbaar niet zo groot als uit de officiële literatuurgeschiedenissen valt op te maken.
Hiermee zijn we aangeland bij de tweede, even zwaar wegende voorwaarde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor het toekennen van de Henriette Roland Holst-prijs: dat het te bekronen werk ‘uitmunt door literair niveau’. Dat nu geldt evenzéér voor Schoftentuig. Niet alleen verlenen de compositie, de gelaagdheid, de dubbele bodems situatietekening, persoonstyperingen en verrassende wendingen aan Schoftentuig een hoog literair gehalte, maar bovendien vertegenwoordigt dit geschrift een nieuw literair genre, waardoor het moeilijk te classificeren is. Het is proza, zoveel is zeker. Maar het zijn niet echt verhalen, evenmin essays. Er is geen sprake van een roman of novelle, ook niet van een sleutelroman of -novelle, zelfs niet zonder meer van een satire. Schoftentuig brengt ook anderszins de literatuurwetenschap in verlegenheid, door het in dat vak oppermachtige onderscheid tussen fictie en non-fictie te doorbreken. Weliswaar op andere wijze dan de middeleeuwse legende, maar toch.
Walter Philippe de Rochebrune, mijnbouwkundig ingenieur, is zonder twijfel een fictief personage, een gestoorde man van
Vervolg op pagina 4