Bombastus furioso
Iemand met een furor scribendi, een brandende passie om te schrijven, loopt natuurlijk het gevaar dat hij in zijn enthousiasme hot air (even lege als gewichtige taal) produceert, of dat hij al te glib (glad) van taal wordt, of zelfs gush (emotioneel taalgebruik als gevolg van gedachteloos enthousiasme), wat ook makkelijk kan leiden tot flimflam, mumbo-jumbo, flapdoodle of fudge (allemaal min of meer synoniem met onzin). Zo'n enthousiasteling wordt echter niet gauw een jargonaut (iemand die de neiging heeft om in jargon te praten), want daarvoor moet je een mumjummer (een bureaucraat) zijn die in gobbledygook (bureaucratische taal) spreekt, iets waarvoor hij te veel een proneur (iemand die excessief prijst) is, een bombastus furioso (iemand die alleen maar grote woorden gebruikt). Zo'n begeesterde (een aolist) loopt het gevaar een homo unius libri (vooral bekend van één boek) te worden omdat hij snel is opgebrand. Hij kan nog zo'n logophile (een liefhebber van woorden) zijn, als hij ze niet zuinig gebruikt leidt dat alleen maar tot macrology (mateloze herhaling) of logorrhea (ongecontroleerd gekwaak). Dan kan er natuurlijk logomachy (dispuut over woorden) ontstaan en dan krijg je al snel logomisia (afkeer van bepaalde woorden, zoals K.L. Poll), of logophobia (angst voor woorden), terwijl het toch allemaal gaat om orthology (het correct gebruik van woorden). Wie zichzelf in zijn taalgebruik niet wil laten kennen kan natuurlijk gebruikmaken van pseudogyny (als man een vrouwelijk pseudoniem gebruiken) of van pseudandry (als
vrouw een mannelijk pseudoniem nemen), maar het gevaar daarbij is dat een onomatomaniac (iemand die geobsedeerd is door woorden) het bedrog doorheeft, want je kunt er nooit van uitgaan dat je alleen gelezen wordt door harmless drudges (lexicografen) die geen kwaad doen. Gevaar heeft men ook te duchten van de lirripoop (de geleerde, academische gek), want die is vaak ook een lexicomane (liefhebber van woordenboeken). Je kunt met zo iemand proberen een shmooz (gesprek van hart tot hart) te hebben, maar pas dan op voor het alomtegenwoordige oor van de sob sister (privé-journalist). Mocht die te dichtbij komen, gebuik dan je planiloquence (duidelijke taal), en zeg hem dat hij zijn phrasemongery (tweedehands-taalgebruik) op anderen loslaat want zo iemand is niet te beroerd zijn stuk met een Dutch lead (een leugenachtige, op het effect geschreven inleiding) te beginnen. Hij zal je dan wel voor een bibliobibuli (iemand die te veel leest en van de werkelijkheid is vervreemd) uitmaken, maar schroom dan niet de houding van een aristarch (streng maar rechtvaardig criticus) aan te nemen, aangezien je te maken hebt met een pseudologue (pathologische leugenaar). Maak er geen treacle (melodrama) van en voorkom dat het een tristilogue (saaie, zwaarwichtige preek) wordt, want je bent geen comstock (morele scherpslijper). Zorg wel voor een tag line (een zin waar hij niet van terug heeft), anders blijf je dagenlang denken dat je hem toch met een retort (prompte, afdoende reactie) van je af had kunnen houden. Het is over het algemeen van belang deadwood (woorden die gemist kunnen worden) te vermijden, want die vallen plat op hun gezicht (damp
squib). Raadpleeg bij radeloosheid anders de zojuist verschenen en onvolprezen Random House Dictionary for Writers and Readers (importeur Van Ditmar, 415 p., f 30,30), zoals hier gebeurd is. Het voorkomt ignotism (vergissingen uit gebrek aan kennis.
CP