Mythologische koe
Dat de geschiedenis van het roomijs, die van zout, die van sla, of die van boter zo ongemeen spannend en verbazingwekkend zouden kunnen zijn, is wel de verrassing van Much Depends On Dinner (Penguin, 351 p., f 36,50) van de Canadese antropologe Margaret Visser. De ondertitel van Vissers briljante verslag van wat de oorsprongen zijn van een tamelijk doorsneemenu (maïskolf met boter vooraf, dan kip met rijst en sla, roomijs als dessert) geeft een precieze omschrijving van haar doel: The Extraordinary History and Mythology, Allure and Obsessions, Perils and Taboos of an Ordinary Meal. Het traceren van de route die ogenschijnlijk simpele ingrediënten als citroensap, olijfolie, of rijst hebben afgelegd om een ‘vaststaand’ onderdeel te worden van westerse eetgewoonten, is niet minder een sleutel tot de beschaving dan het onderzoek naar het eten met een vork. Geen onderdeel van het westerse voedselpakket of er is mythologie bij betrokken. Sla, reconstrueert Visser, betekent ‘deugdzaamheid’; het vormt de gewetensusser in een maaltijd die voor de rest uit koolhydraten en dierlijk eiwit bestaat. ‘Vitaminen en mineralen’, en vooral ‘vers’, zijn prestigieuze begrippen: sprookjesachtige termen die de barre werkelijkheid verbergen van een ogenschijnlijk knisperend-vers pakje ‘gemengde, gesneden sla’. Dat heeft een reis achter de rug van Californië naar Hongkong of van Zuid-Afrika naar Stockholm; onder de voorbewerkingen behoren röntgenbestraling en bewerking met gas; volksstammen gastarbeiders werden het economisch slachtoffer van de hoog-technologische produktiewijze. Roomijs spreekt het westerse onderbewuste aan op associaties als ‘onschuld’ en ‘zuivel’, waar kraakheldere schorten, chroom en witte betegelingen bij horen. Zelfs bij een geheel uit sojabonen
gefabriekt ijsje staat een koe op de verpakking. Dat het roomijs als ‘moderne luxe’ een natie symboliseert is af te leiden uit het fascinerende verhaal dat Amerikaanse immigranten het bij hun aankomst op Ellis Island kregen aangeboden: ‘Er wordt gezegd dat velen onder hen een mes gebruikten om het op hun brood te smeren.’ Uit bezorgdheid dat de kindertraktatie de troepen minder manmoedig zou maken dan bier of whisky protesteerden Amerikaanse commandovoerders tegen de levering van tonnages roomijs aan in Korea gelegerde militairen. Het Pentagon was het er niet mee eens en bleef het Amerikaanse leger foerageren met drie keer roomijs per week. Koreanen (lactose-allergisch, zoals trouwens het merendeel van de wereldbevolking) aten het niet. Voor de Amerikaanse militairen ‘was roomijs een uitdrukking van hun gezamenlijke identiteit en superioriteit, en een teken dat het thuisland bezorgd was voor hun welbevinden’. Wat er in roomijs zit leverde Visser evenzeer fascinerende verhalen op, waaronder dat over de zuivellobby tegen de ijsfabrikanten, die verplicht werden tot verwerking van een minimum aan melkbestanddelen. De zuivellobby verloor daarentegen de oorlog tegen het ‘dieetijs’. Maar de echte winnaar van de ijsoorlog is de ‘gourmetijs’-industrie (de ‘retro’-vormgeving verwijst hier naar het recht op het goede leven). De terugkeer naar ijs dat gemaakt is van room en eieren levert astronomische winsten op, want de consument wenst er veel voor te betalen: dat is het teken dat hij maatschappelijk geen mislukkeling is.
DS