Hartstochtelijke moleculen
Er staat niet in hoe en waarom het tot stand gekomen is, vandaar wellicht dat het boekje Forensen tussen literatuur en wetenschap (Veen, f 24,50) zo'n onduidelijke indruk maakt. Het beslaat 135 pagina's en daarvan zijn er bijna zeventig voor een fascinerend essay van Hella Haasse over het verschil tussen de tijdgenoten Charlotte Sophie Bentinck (over wie zij Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter schreef) en Belle van Zuylen. De andere bijdragen zijn van Rutger Kopland, Leo Vroman, Helene Nolthenius, Gerrit Jan Zwier en Hugo Brandt Corstius. De inleiding van Martin van Amerongen (schrijft die niet wat te veel inleidingen?) geeft ook geen uitsluitsel. Een probleem is die onduidelijkheid niet, het gaat inmmers om de bijdragen. Soms is de inhoud daarvan te voorspellen, maar is het toch leuk om te zien hoe men zich eruit redt. Natuurlijk loopt er een rechte lijn van column naar wetenschap in het hoofd van Brandt Corstius en Vroman, natuurlijk verwacht je dat de vingers van Hélène Nolthenius jeuken om een roman te schrijven als de wetenschappelijke kunsthistorische feiten niet willen wat zij wil. Brandt Corstius vertelt onder meer hoe hij tot het schrijven van stukken en columns is gekomen die mensen kwaad kunnen maken. Een Utrechtse student had boos gereageerd op zijn eerste bijdrage in Propria Cures. Die student, de latere hoogleraar M.C. Burkens, is nu voor hem ‘wat Laura was voor Petrarca’ want hij hield niet meer op met schrijven. Leo Vroman denkt over zijn wetenschappelijk werk in dezelfde poëtische termen als in zijn poëzie (‘als ik zeg dat twee moleculen elkaar zoenen, dan maak ik mijzelf wijs dat hun lippen zacht zijn’) en leeft ‘het hartstochtelijkst’ in tussengebieden. Zijn poëzie en hijzelf staan op goede voet met de computer, want daar verzint hij allerlei programma's voor. Die tussengebieden
brengen hem tegenwoordig ook in enigszins holistische richting (dat alles met alles samenhangt) en bij het allernieuwste op dit gebied: de ‘chaotica’. De chaotica (die werkt met computers) laat volgens hem zien dat ‘het weer, de stroming van watermoleculen in een rivier, waarin elke gebeurtenis van de vorige afhangt en vreselijk gevoelig is voor de allereerste gebeurtenis van de serie, voor eeuwig onvoorspelbaar zullen blijven’, wat weer wil zeggen dat ‘de natuur van wolken, wind en water, van planten en dieren en mensen zich nooit echt herhaalt’.
Rutger Kopland wil het verband tussen wetenschap en poëzie liefst zo los mogelijk houden: ‘Het amalgaam levert slechte dichters en slechte dokters.’ Hij gaat niet verder dan dat wetenschap en poëzie ‘beide wortelen in het soort genegenheid ten opzichte van de werkelijkheid dat niets van doen heeft met subjectiviteit, maar alles met ontvankelijkheid voor wat anders is dan men verwacht’. Het essay van Hella Haasse staat tamelijk op zichzelf omdat zij het niet heeft over het forenzen tussen literatuur en wetenschap, maar alle ruimte neemt om in een notedop een kleine cultuurgeschiedenis van de achttiende eeuw te schetsen aan de hand van Charlotte Bentinck en Belle van Zuylen.
Charlotte Bentinck deed waar Belle van Zuylen het in haar romans, verhalen en brieven over had, maar nooit zelf in de praktijk bracht: zich niets aantrekken van de conventies van haar omgeving en tijd. Ze liet een spoor van adellijke onmin en irritatie in de Europese landgoederen en vorstenhuizen achter, maar schreef nauwelijks iets van waarde, in tegenstelling tot Belle van Zuylen. Hella Haasse drijft de twee (die verre familie waren) in haar essay steeds dichter naar elkaar toe door middel van brieven en documenten, maar slaagt er niet in te bewijzen dat ze elkaar ooit gezien of gesproken hebben. Haar sterke vermoeden dat de twee echter wel invloed op elkaar hebben uitgeoefend (de een door de roep van haar onconventionele levensstijl, de ander door haar werk) blijft daardoor letterlijk een essayistische, maar interessante gedachte.
CP
Aan deze pagina werkten mee: Rob Sijmons, Carel Peeters en Diny Schouten