Drama op de werkvloer
‘Een verborgen man’ van Ad van Iterson
Een verborgen man door Ad van Iterson Uitgever Veen, 190 p., f 26,90
Wim Vogel
Functiegesprekken, crisismanagement en het sociale vangnet zijn geen begrippen die populair zijn in de literatuur. Eigenlijk gebruikt alleen Hellema fabriekshallen en vergaderzalen. Dat is jammer. Waar honderdduizenden een groot gedeelte van hun leven doorbrengen, daar is voor de literatuur kennelijk weinig te halen. Nog veel sterker geldt dat voor het ziekenhuis. Dat is taboe zoals een zonsondergang voor een beeldend kunstenaar.
In zijn eerste roman Een verborgen man trekt Ad van Iterson zich niets aan van die conventies. Plaats van handeling is het Maastrichts Academisch Ziekenhuis. Hoofdpersonen zijn zes werknemers van het bureau Interne Info (Interne Informatieve Dienstverlening). De katalysator is de veertigjarige Tony van Staveren, organisatie-adviseur van het Amsterdamse bureau Proadvice. Boven haar en de vijf andere werknemers zetelt als een kwaaie god, meestal onzichtbaar maar altijd aanwezig, de crisismanager Graat Beurkens, die gedwongen door de Haagse bezuinigingen niets liever lijkt te doen dan samengevoegde diensten opheffen, functioneringsgesprekken voeren en overtollig personeel de ziektewet in werken.
Met een voortdurend wisselende vertelsituatie in in korte hoofdstukken tekent Van Iterson zijn personages die door hun nogal cliché-achtige typering herkenbaar zijn voor iedereen die non-profit organisaties kent. De cynicus voor wie alles worst is. De luilak die nooit te pakken is omdat hij precies doet wat men hem opdraagt. De dwarsligger alleen geïnteresseerd in eigen heil, de negatieveling, de ziektevierders. Door hun vaak onduidelijke taakomschrijving rotzooien ze maar wat aan, voelen zich daardoor gefrustreerd en kweken poelen vol rancuneuze wrok. Hun ruzies, hun illusies en gestrande ambities worden in een ironisch-realistische stijl geschetst, die sterk doet denken aan de lichte toon van Marijke Höweler. Maar zoals ook zij nooit schrijft om de ironie alleen, neemt ook Van Iterson gelukkig geen genoegen met het louter kopiëren van de dagelijkse werkelijkheid.
Van Iterson wil vooral duidelijk maken dat na ‘de swingende jaren zestig en de ironischnarcistische jaren zeventig, er eindelijk weer animo (is) om te werken’. Maar of er ook iets wezenlijks tot stand gebracht is? ‘Al die expertsystemen die zijn bedacht, al die computernetwerken die zijn aangelegd, al die energie die is gestoken in het ontwikkelen van een krachtige administratieve organisatie’ heeft geleid tot ontkenning van wat voor mensen echt van belang is. ‘En wie niet hierin meewilde of meekon, werd terzijde geschoven. Heel voorzichtig over de richel - hop, het sociale vangnet in.’
Tony van Staveren mag dan een eersteklas organisatie-adviseur zijn, auteur ook van briljante artikelen, aan zichzelf, aan wat interne organisatie is zij nauwelijks toegekomen. Haar verlangens projecteert zij op haar werk, met name op haar goeroe, de Canadees Allison Wayland, haar grote inspiratiebron. Natuurlijk, ook in haar sluimert de behoefte aan contact, maar nu zij veertig is en in het midden van haar leven, erkent ze dat die ambitie te weinig aandacht heeft gekregen. De titel Een verborgen man kan dan ook opgevat worden als een metafoor voor het verlangen naar immaterieel welzijn dat in onze no-nonsens-samenleving vrijwel alleen clichématig bezongen wordt. Tony weet dat ze slordig met dat geluk is omgesprongen en ze komt erachter dat ook de provincie haar niet dichter bij haar verborgen man zal brengen.
Haar opdracht, het doorlichten van het Bureau Interne Info voert zij weinig effectief uit. Trouw aan haar slogan Adviseren na participeren, wordt zij een van de werknemers en zij weet hen ervan te overtuigen hun Bureau om te dopen tot MECCA: het Maastricht Exhibition Centre for Contemporary Art. Een dwaas plan dat geen recht doet aan de haar vooruitgesnelde en toegemeten kwaliteiten. Het resultaat is daar ook naar.
Aan deze roman van Ad van Iterson schort het nodige. Het verhaal staat stijf van de symboliek: in iedere Zuidlimburgse grot zweeft de schim van Plato; een Turkse werknemer in het mortuarium verwordt tot een godje uit de onderwereld met wie iedereen iets te vereffenen heeft; de portacabine waarin de Dienst is ondergebracht, wordt steeds verder van het ziekenhuis neergezet, wordt geramd door lijkwagens om tenslotte definitief weg te zakken in de löss. Veel van die symboliek is overbodig en verliteratuurt het voor het overige zo realistische verhaal.
Sommige van Van Itersons personages (Fien, de schizofrene bibliothecaresse, Wil, fotograaf en eens de hasjkikker van Hoensbroek, de paranoïde secretaresse Mariëlle) zijn niet veel meer dan types en hun huis-, tuin- en kantoorgeneuzel is anekdotisch en weinig ter zake. Ook wil de auteur wel erg veel: de jongste generatie import-Limburgers karakteriseren, de humbug van organisatiebureaus aan de kaak stellen, een midlife-crisis veralgemeniseren, in flarden zeven privé-levens beschrijven. De roman wordt echter gered door de lunchtige toon waarop de twee hoofdfiguren. Tony en Hubert, hoofd Interne Info, het subtiele spel vol genegenheid, wederzijdse sympathie en persoonlijk onvermogen verwoorden. Die luchtige toon is er ook verantwoordelijk voor dat de ernst nergens te zwaarwichtig wordt. Integendeel, geamuseerd blijf je doorlezen en pas later dringt de tragiek van dit drama ‘op de werkvloer’ goed tot je door.
■