Maria Stuart
Het tegenovergestelde syndroom, dat van de ‘vraatzucht’ was met dat van de ‘kuisheid’ onverbrekelijk verbonden: geen madonna die niet voor hoer werd uitgemaakt, terwijl alleen Catharina de Grote enige schaamteloosheid niet ontzegd kan worden (de anderen, schrijft Fraser laconiek, kenden het probleem van elke ambitieuze vrouw: zelden tijd voor de liefde). Semiramis, de Assyrische heerseres die de gewoonte zou hebben gehad haar minnaars (gekozen uit haar stoere manschappen) na een liefdesnacht ter dood te laten brengen, bestaat slechts als legende. Grondig onderzoek naar de ptolemeïsche koningin Cleopatra, schrijft Fraser streng, ‘brengt veel meer concentratie op machtspolitiek en veel minder najagerij van lust aan het licht dan de beluste volksverbeelding wil toegeven’. Over de andere, notoir als grande amoureuse beschouwde koningin, Maria Stuart, schreef Antonia Fraser een fantastische biografie, haar eerste: Mary Queen of Scots (1969), die vooral het gemoed raakt omdat Mary's liefdeleven zo intens treurig was.
Antonia Fraser
sophie baker
Fraser definieert de ‘krijgskoningin’ als een regerend, dus over het leger bevelvoerend, heerseres. Jeanne d'Arc hoort daarom niet in de rij, evenmin als vrouwelijke generaals, waarvan Noord-Amerika er een paar heeft. Het gebrek aan een dynastieke traditie, staat ergens, heeft ertoe geleid dat er geen Amerikaanse ‘krijgskoninginnen’ zijn. Frasers studie bevestigt een observatie die ik me herinner uit Ethel Portnoys essays: dat van alle koninginnen, wier hoogheid het feministisch hart zo verwarmt, er niet een haar positie zou hebben bezeten als er broers waren geweest. (Een uitzondering is Cleopatra, die als mederegeerder van haar tien jaar oudere broer werd benoemd. Haar minnaar Caesar liet hem ter dood brengen. Daarna werd ze aangesteld als mederegeerder van haar tien jaar jongere broer.) De enige naam die wat de Verenigde Staten betreft valt, is presidentskandidate Geraldine Ferraro. Aan haar heeft tegenkandidaat Bush de ‘beslissende en onvermijdelijke’ vraag gesteld: of ze als vrouw, ‘zonder ervaring in militaire aangelegenheden’ wel een oorlog tegen de Sovjets zou durven voeren. De vraag (‘Bent u sterk genoeg om op de knop te drukken’) werd haar ook door journalisten gesteld, en Ferraro, privé mokkend omdat ze het unfair vond, deed haar best om zelfverzekerd over te komen. Het werd inderdaad niet aan mannelijke kandidaten gevraagd, vermeldt Fraser, ‘behalve aan congresleden die geestelijke waren’.
De centrale stelling van Heldhaftige koninginnen is interessant, en onweerstaanbaar - zij het niet bepaald prettig of bijzonder bemoedigend. Die is dat vrouwelijk leiderschap, tot op de dag van vandaag uitzonderlijk, gedragen wordt door die uitzonderlijkheid zelf; het Alone Of All Her Sex-complex verleent aan een vrouwelijk leider het aura van godin, of van ‘heilige maagd’, of van ‘heilige moeder’. Alles, vooral tijdens oorlogen (en duinafslag), buitengewoon inspirerend. Dus ook diplomatiek handig, en iets waarvan ze allemaal gebruik maakten. Het gebeurde soms tactvol, soms met wellust, soms wellicht alleen maar intuïtief. Fraser, in dit boek geobsedeerd door de macht van Mrs. Thatcher (als privé-persoon is ze lid van een groep intellectuelen die haar sociaaldestructieve politiek bekritiseert), heeft in haar een voortreffelijk voorbeeld: Thatcher speelt haar rol als ‘ere-man’ zoals Victoria en Elizabeth I haar die voorspeelden: zonder enige sympathie, laat staan achting voor de eigen sekse. De historie is wat dat betreft debunking, want de glorie van die ene uitzonderlijke vrouw straalt helaas niet af. Er is reden om aan te nemen dat zolang die uitzonderlijkheid onverminderd voortbestaat, dat voorlopig ook zo zal blijven.
■