Tijdschrift
Het is bekend dat Multatuli's liefdeleven niet geheel rimpelloos verliep. Er was Tine, met wie hij huwde en met wie hij twee kinderen kreeg. Dan was er de twintig jaar jongere Mimi, met wie hij uiteindelijk zijn laatste jaren doorbracht. En dan was er ook Sietske, een nicht van Multatuli, aan wie hij zijn Minnebrieven schreef. Aan deze Sietske schrijft Multatuli's zoon Edu een lange brief nadat hij een halfjaar na dato op de hoogte is gesteld van zijn vaders dood. De ingewikkelde ménage à trois (Multatuli, Tine en Mimi) wordt hierin door de ogen van het kind beschreven. Het letterkundig tijdschrift SIC, jaargang vijf, nummer één, drukt deze brief met een uitgebreid inleidend commentaar af. De verhouding vader-zoon is op zijn zachtst gezegd wonderlijk te noemen. Hoewel Edu van zeer nabij zijn vaders streken meemaakte en zag hoe zijn dierbare moeder en zusje daar onder gebukt gingen, blijft hij zijn vader door dik en dun verdedigen. Multatuli werd echter tot razernij gebracht door Edu's lankmoedige houding; hij ging zelfs zover dat hij zijn zoon van allerlei dingen beschuldigde die hij onmogelijk op zijn geweten kon hebben. De inleider schrijft dat Multatuli zijn zoon aangaf bij justitie als vermeende ontvoerder en moordenaar van een Haags jongetje zogenaamd omdat hij in het handschrift van de ontvoerder dat van zijn zoon herkende. Edu blikt in deze brief terug op de slopende situatie in Den Haag waar hij met zijn moeder en zusje bij zijn vaderen diens vriendin woonde. Zijn moeder eet Mimi's genadebrood en Edu doet moeite die situatie te beëindigen. Het lukt hem zijn vader te misleiden en van een vriend van de familie geld te lenen, zodat het drietal terug kan naar Italië. Als zijn moeder sterft blijft Edu in Italië wonen en leidt, dat kan je opmaken uit zijn brief, een tamelijk treurig en eenzaam leven. Zijn zusje trouwt met een Italiaan. Koos van Zomeren opent
SIC met een fragment uit de te verschijnen roman Het schip van Herman Manelli, zijn vijfentwintigste boek, waarmee hij het komende najaar zijn vijfentwintigjarig schrijversschap wil vieren. Hier wreekt zich het feit dat we de context van dit boek niet kennen, want deze roman lijkt niet zo eenvoudig rechttoe rechtaan geschreven te zijn. Wat Manelli denkt, waarneemt, droomt en beleeft staat door elkaar genoteerd en helemaal duidelijk wordt die scheiding in zo'n kort stukje niet. De gescheiden van zijn gezin levende Herman Manelli herinnert zich steeds stukjes familieleven waarin zijn dochter Katja een belangrijke rol speelt. Helemaal goed gaat het niet met Manelli, dat weet Van Zomeren knap duidelijk te maken. Jammer dat we nog bijna een halfjaar op de afloop moeten wachten. Na zo'n goed geschreven stuk proza van Van Zomeren valt het verhaal van Margot Libertijn enigszins tegen. De opening van ‘Met terugwerkende kracht’ is nogal clichématig. Libertijn weet wel goed de lamlendige, warme atmosfeer van een zomermiddag op het land op te roepen, maar de truc waarmee Libertijn de hoofdpersoon in de ban van haar eigen fantasie een heldendaad laat verzinnen en haar die dan metterdaad ook laat beleven, is een beetje slap. Bart Plouvier doet dat in zijn verhaal ‘Van de Haan naar Le Coq sur Mer’ beter. Hij schrijft à la Atte Jongstra in diens verhaal ‘De psychologie van de zwavel’ een verhaal over het tot stand komen van dat verhaal zelf en geeft het aan het eind een verrassende draai. P. Kralt schrijft, een halfjaar voordat Ad Zuiderents dissertatie over hetzelfde onderwerp uitkwam, een uitgebreid essay over de constructie in de romans van Gerrit Krol. In essentie komen hun bevindingen op hetzelfde neer. Job Degenaar draagt een vijftal gedichten bij, waarvan de eerste drie meer bekoren dan zijn twee ‘Italiaanse’ gedichten.
EVA COSSEE