Krijgen jongetjes meer complimenten?
Een onderzoek naar kennisverwerving van vrouwen
Vrouwen en kennis door Mary Field Belenky, Blythe McVicker Clinchy, Nancy Rule Goldberger, Jill Mattuck Tarule Vertaling Gerda Pancras Uitgever Contact, 288 p., f 39,90
Liesbeth Koenen
‘Waarom twijfelen zoveel vrouwen aan hun intellectuele capaciteiten?’ Dat wilde ik ook wel eens weten. De achterflap van Vrouwen en kennis beloofde het antwoord op die vraag, dus begon ik het te lezen. Wel, het heeft me weken gekost, maar ik héb het uit.
Het boek bleek een soort onderzoeksverslag van vier Amerikaanse psychologes, gebaseerd op ‘diepte-interviews’ met 135 vrouwen van allerlei leeftijden, met zeer uiteenlopende opleidingen en achtergronden. Het was de schrijfsters bij hun werk (‘onderzoek naar de intellectuele, morele en psychologische ontwikkeling van adolescenten en volwassenen in het onderwijs en in therapeutische situaties’) opgevallen dat zoveel vrouwen onzeker waren over hun eigen kunnen, en dat ze dikwijls spraken over problemen en leemten in hun opleiding. Daarom wilden de schrijfsters onderzoeken hoe vrouwen kennis verwerven. Om ook iets over de groei van kennis te kunnen zeggen interviewden ze veertig van die 135 vrouwen na een jaar of langer nogmaals.
Interessante vraagstelling, voor de methode valt zeker iets te zeggen, dus dat moet haast wel een boeiend boek opleveren. Tot op zekere hoogte is het dat ook. Alleen is het voor mij volmaakt onbegrijpelijk dat vrouwen die zich een boek lang druk maken over de ontoegankelijkheid van veel kennis voor vrouwen, zelf zulk ontoegankelijk proza maken. Hun rapportage is een hoogst wonderlijk mengelmoesje van persoonlijke gevoelens of gedachten en verschrikkelijk psychologenjargon. Op de allereerste pagina melden de dames al dat ze ‘zelfs wel eens huilden’ bij meningsverschillen over de opzet van het boek. Verderop gaat het voortdurend over ‘kentheoretische posities’, en het mengen van die persoonlijke betrokkenheid met jargon leidt tot het opnemen van passages als: ‘Het is een bepaald soort van spreken. Spreken dat onze binnen- en buitenwereld tegelijkertijd aanboort en aanraakt binnen een gemeenschap van anderen met wie wij een diepgevoelde, grotendeels onzegbare, maar elke dag hernieuwde intersubjectieve realiteit delen.’
Spoelt u maar even, ja. Misschien ben ik wel te veel door mannen geïndoctrineerd, maar dat gekoketteer met tranen en diepgevoelde gevoelens maakt me ongelooflijk kregel. En al die dikke, maar meestal volstrekt lege woorden daarnaast, benemen me het zicht op de ontwikkeling die de schrijfsters proberen te schetsen. (Ten dele zal het ook aan de vertaling liggen, die bepaald niet soepel te noemen is. En iemand die de ‘sign language’ van doven met ‘tekentaal’ in plaats van met ‘gebarentaal’ vertaalt, maakt mij nogal argwanend.)
Als ik het goed begrepen heb dan wordt er in Vrouwen en kennis, heel kort samengevat, ongeveer het volgende verteld: kennis verwerven dat gaat als het ware in fasen. En die fasen onderscheiden zich van elkaar in de manier waarop de kennisverwerver tegen kennis aankijkt. Wie net komt kijken gelooft alles wat de meester zegt, en denkt bovendien zwart-wit: iets is waar of niet waar. Vervolgens breekt het inzicht door dat de meester niet altijd gelijk hoeft te hebben. Dat leidt tot een ietwat obstinate houding: dat kan hij wel zeggen, maar ik vind lekker toch dat het anders zit. Dat kan ik niet beargumenteren, maar zo voel ik het nu eenmaal. Daarna komt de fase waarin argumenten weliswaar waarde vol worden gevonden, maar waarin toch iedereen ‘recht op een eigen mening heeft’. Dan komt de tijd dat de kennisverwerver boven alles dingen wil begrijpen, voors en tegens tegen elkaar leert afwegen, om tenslotte in de fase te belanden dat hij zelf ook nieuwe kennis kan produceren.
‘Vanavond zijn aanwezig om hun gedachten en gevoelens met ons te delen: Jackie Parsons-Wilder, Eugenia Robbins Randolph, Sarah Brundelmeyer-Hurd, Rachel Rice-Grant, en Jane Thomaston-Whitehouse-Morgenthaller.’ Uit: Caution: Small Ensembles, Cartoons by Edward Koren (Pantheon Books, 1983)