De erfenis van 1789, en niet die van de terreur in 1793, is actueel
In gesprek met de Franse historica Mona Ozouf
Jeanne Marie Noël
1989 was in dubbele zin een revolutiejaar: de herdenking van de Franse Revolutie en het begin van de Vredige Revolutie in Oost-Europa. De herdenking van 1789 stond in het teken van ‘de rechten van de mens’ en dat sloot goed aan bij de ontwikkelingen in Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije en Oost-Duitsland. Het kolossale Dictionnaire critique de la Révolution Française (uitgegeven door Flammarion) van François Furet en Mona Ozouf was een van de belangrijkste uitgaven bij de herdenking van de Franse Revolutie, ook omdat de redacteuren een kijk op de revolutie hadden die aansloot bij de hedendaagse politieke debatten. Jeanne Marie Noël sprak met Mona Ozouf, van wie vorig jaar ook Het feest van de revolutie verscheen bij Bert Bakker.
In de Dictionnaire Critique de la Révolution Française zijn veel artikelen te vinden die duidelijk in verband staan met uw vroegere werk. ‘Calendrier’, ‘Département’ stammen bijvoorbeeld rechtstreeks uit uw studie van de tijd en de ruimte in La Fête Révolutionaire en ‘Régénération’ uit L'Ecole de la France, uw boek over utopie en onderwijs.
‘De Dictionnaire heeft voor mij ten eerste betekend dat ik me aan een strenge schrijfdiscipline moest houden. De regel was dat elk artikel - en ik heb er eenentwintig geredigeerd - twintig getypte pagina's telde. Ik ben gewend aan meer specialistische artikelen, of aan hoofdstukken in een boek, maar niet aan een dergelijke beknoptheid wanneer het zulke enorme onderwerpen zijn als Liberté, Danton of Voltaire. François Furet en ik hebben als hoofdredacteuren de artikelen moeten schrijven waarvoor geen specialist was bij de wetenschappers die met ons werkten. Zo werden Girondins en Montagnards mijn deel, en dat betekende dat ik me in een immense literatuur moest verdiepen. Maar u heeft gelijk: in de meeste artikelen kan men onderzoeksgebieden herkennen waarvoor ik altijd al een zekere voorkeur heb gehad. Met name de toenmalige perceptie van de ruimte die Frankrijk heet blijft me bijzonder boeien. Men begon aan de revolutie met het idee dat het een geweldige reis zou worden. Men vertrok definitief uit Historieland en onderweg zou iedereen een nieuw mens worden. Kortom, men ging op utopische tocht. Maar dat wilde niet zeggen: meer literatuur over schipbreuk, onbekende eilanden, of edele wilden. Nee, de utopie moest werkelijkheid worden, in Frankrijk, nu. Al snel botste deze waanzinnige ambitie met de realiteit: de weerstand van de traditie tegen de nieuwe regels - men denke aan de kalender die het decimale systeem invoerde en alle beschermheiligen afschafte - die tot rebellie zou leiden. De revolutionairen ontdekten dat de Franse regio's heterogeen waren, dat er binnen de grenzen verschillende talen gesproken werden, dat er minderheden bestonden, en uiteenlopende waardensystemen. Ik heb overigens persoonlijke redenen om gevoelig te zijn voor deze kwestie. Daarover heb ik het een en ander gezegd in het voorwoord op L'Ecole de la France. Ik ben Bretonse. Mijn vader, die onderwijzer was - dat wil zeggen de
officiële vertegenwoordiger van de Franse cultuur in de gemeente - heeft erop gestaan om me in het Bretons op te voeden en te onderwijzen. Het school-Frans is mijn tweede taal, en de Franse cultuur heeft gewonnen. Natuurlijk. Verder was mijn vader extreem links, in de Jacobijnse lijn, en dat is atypisch in Bretagne. Kortom, de revolutie bestuderen is waarschijnlijk het voortzetten van een jeugdige preoccupatie.’
Mona Ozouf
jacques robert
Was de revolutie ook in uw studietijd een preoccupatie?
‘Nee. Om te beginnen heb ik geen geschiedenis gestudeerd maar wijsbegeerte. Ik heb filosofie onderwezen op de middelbare school, wat in Frankrijk bijzonder dankbaar werk is. Maar ik had geen zin om voor mijn proefschrift mijn hoofd te breken over zoiets als de individualiteit bij Descartes en Leibnitz. Ik zocht al bij mijn doctoraalscriptie naar een onderwerp dat de studie van ideeën in een concreet licht zou plaatsen. Het werd een studie van Descartes' tractaat over het schermen. Cultuurgeschiedenis dus. Eigenlijk ging mijn eerste boek over het onderwijs in de negentiende eeuw. De school van de republiek. En dat bracht me vanzelf bij het utopische begin: een revolutie waarvan men eerst dacht dat zij de vrolijke, broederlijke, spontane uiting van de natuurlijke eigenschappen van de mens zou zijn - het gevoel voor vrijheid, de rede, de liefde voor de ander die voortvloeit uit de eigenliefde. De revolutie staat helemaal in het teken van Rousseau: het was de bedoeling dat dit natuurlijke in goede banen geleid zou worden, zonder enige beschadiging. En de feesten van de revolutie, die geacht werden een grote opvoedende waarde te hebben, zijn een voorbeeld van het in praktijk brengen van deze pedagogie: geregisseerd vrijheidsbetoon.’
Uw filosofische achtergrond komt paradoxaal genoeg het meest tot uitdrukking in de artikelen over historische gebeurtenissen, zoals ‘Varennes’ of ‘Procès du Roi’.
‘U heeft vast gelijk, want ik ben panisch wanneer ik een verhaal moet vertellen. Ik ben bang om onderweg ergens een regiment dragonders te vergeten. Dus ik kom zo snel mogelijk tot het ideologische debat dat de gebeurtenis met zich meebrengt. Wat mij in “Varennes” interesseert is dat de revolutionairen van alles verzonnen hebben om de vlucht van de koning te bagatelliseren, tot en met het fabeltje van zijn ontvoering. Waarom? Omdat ten eerste niemand nog het probleem van de status van de koning, dat wil zeggen van de vertegenwoordiging van de macht, durft te stellen, en verder omdat de revolutie voor het eerst met een “voorval” geconfronteerd wordt terwijl men zo graag een weg wilde afleggen zonder bijkomende ongelukjes. Ze hebben het land van Historie verlaten en komen van een koude kermis thuis. Wanneer de koning verantwoording voor zijn daden moet afleggen wordt de filosofische discussie onvermijdelijk. Maar die moet leiden tot concrete beslissingen. Ik geloof dat ik in de geschiedenis vind wat ik zoek: een ideologische discussie die niet vrijblijvend en uitsluitend intellectueel is.’
Het lijkt mij dat de Dictionnaire de revolutie presenteert als een voortdurend ideologisch debat.
‘Wij hebben twee essentiële vragen willen stellen. Waarom vonden de Fransen het nodig helemaal opnieuw te beginnen en hun historische verleden te versmaden, alsof daarin geen bruikbaar materiaal te vinden zou zijn? Edmund Burke (1729-1797) verbaasde zich daar al over. De tweede vraag ligt voor de hand: waarom is het zo snel misgelopen? Omdat wij de revolutie zien als een geconcretiseerde discussie, moeten wij er feiten bij betrekken waarmee de historiografie - waaraan we veel aandacht besteden - niet goed raad weet. Zoals de terreur. Voor de schrijvers die tegen de revolutie zijn - Burke, Joseph de Maistre (1753-1821), Louis de Bonald (1754-1840) - was er geen terreur, want de hele revolutie is voor hen één schrikbewind. In de discussie rondom de Bicentenaire hoorden we dat ook: de historicus Pierre Chaunu vindt het onmogelijk om 14 juli te vieren, want dat is zo goed als een herdenkingsfeest voor de guillotine. Door degenen die met de terreur (een vorm van totalitair regime) in hun maag zitten wordt die voorgesteld als een noodzakelijk antwoord op de binnen- en buitenlandse vijanden. De Thermidoriens zijn natuurlijk de eersten om deze theorie te formuleren. Iedereen kan als vijand gezien worden, we moeten de vijand zelfs tot in onze eigen ziel achtervolgen. In beide theorieën verdwijnt de specifieke gruwelijkheid van de terreur. Ik verkies mensen als Madame de Staël (1766-1817) en Benjamin Constant (1767-1830), die tenminste naar een verband tussen feiten en ideologie zochten. Volgens hen waanden de Fransen zich nog in de tijd van de antieke republieken - Sparta, Rome - terwijl de privé-waarden van de handelsmaatschappij al lang de overhand hadden gekregen op de openbare waarden. Het jacobinisme wilde juist dat men, vanuit een innerlijke overtuiging, de grens tussen privé en openbaar opgeeft. Een gruwelijk anachronisme, dus.’
De keuze om deze twee kernvragen te stellen betekent ook een keuze in de behandelde onderwerpen.
‘Ja. En we hebben veel kritiek gehad. Soms terecht: we zullen er rekening mee houden bij de volgende editie. Wij hebben al veertigduizend exemplaren van dit zwaar verteerbare werk verkocht en bereiden een pocket-editie voor. Wij zullen dan “monarchie”, “openbaar onderwijs” en “slavernij” wel behandelen, omdat dat inderdaad onderwerpen zijn die tijdens de revolutie met concreet waarneembare gevolgen bediscussieerd zijn. Maar niet “vrouwen”, de feministen ten spijt, want over en met hen is nauwelijks discussie.’
Wat vindt u van de concurrerende Dictionnaire Historique de la Révolution van Soboul?
‘Het is bedrog om onder de naam van Soboul (die in 1982 overleed) een boek te laten verschijnen waarvan alleen het concept van hem is. Verder is het geen concurrerende dictionnaire. Wie feiten wil weten - over economie, sociologie - zal er veel aan hebben, want de redactie presenteert een uitgebreide stand van het onderzoek, maar alsof het afgesloten is. Ideologisch gaan zij ervan uit dat de revolutionaire gedachtengang nog een toekomst heeft, dat de interessante aspecten van de Franse Revolutie die aspecten zijn die als voorlopers gezien kunnen worden van de niet-burgerlijke, proletarische revoluties. En wat gebeurde er in 1989? Gorbatsjov, China, Polen, de DDR, Hongarije, kortom pogingen om de democratische beginselen boven de revolutionaire te stellen. Dat is de erfenis van 1789, niet die van 1793. Deze actualiteit kan een complete vernieuwing van het debat over de Franse Revolutie betekenen. Ik ben overigens blij dat de feesten van de Bicentenaire zich vooral op de rechten van de mens geconcentreerd hebben. Er moet worden gevierd wat voor ons nog een betekenis heeft en wat wij met anderen kunnen delen. Daarom vind ik niet dat men alles of niets moet vieren. Tenzij er sprake is van een protest, zoals in de ceremonieën die Franse royalisten of rechtse anarchisten hielden ter nagedachtenis van de slachtoffers van de revolutie, moet een herdenking op grote schaal een consensus zijn, en dat houdt in dat je het historische materiaal mag sorteren. Herdenken is geen geschiedenis schrijven of maken.’
■