Carel Peeters
Het lezen van Du Perron was tot zo ongeveer het jaar 1970 iets heel anders dan daarna. Tot 1970 was Du Perron de kritische intellectueel, het voorbeeld van een lastige scepticus die met zijn polemieken voor een standaard zorgde. Hij was bovenal een individualist, een ongrijpbaar soort dat altijd daar te voorschijn treedt waar men er het minst van gediend is. Rond 1970 begon de periode van het collectieve navelstaren die men aanduidt als het ‘ik-tijdperk’. Na een decennium had dit ik-tijdperk wel zoveel losgemaakt dat men in positieve zin ging spreken van de ‘individualisering van de samenleving’, een ontwikkeling die inderdaad zijn positieve kanten had, maar ongewild ook de weg vrijmaakte voor het soort individualisme dat in de maatschappij vooral ruimte voor ellebogenwerk zoekt en zich verder nergens iets van aantrekt. Deze twee ontwikkelingen in de richting van het individualisme maken dat de positie van Du Perron als individualist een andere is geworden. Of niet?
Het ellebogenindividualisme is het minst interessante, omdat het een variant is op de handelsgeest zonder cultuur die sinds eeuwen in de Nederlandse samenleving te vinden is. Het ik-tijdperk was op een andere manier een variant: wat in de jaren dertig door Du Perron ‘ethisch gezever’ was genoemd werd nu ‘psychologisch gezever’. Blijft over de ‘individualisering van de samenleving’. Die is natuurlijk uitermate relatief, maar - ook al wordt de realisering ervan dagelijks bedreigd - niet helemaal een sprookje als men om zich heen kijkt. In deze maatschappelijke sfeer het werk van Du Perron lezen zou kunnen betekenen dat zijn weerbarstige individualisme aan geladenheid en spanning heeft ingeboet en dat men vooral geboeid blijft door zijn stijl en smaak, minder door zijn ideeen. Maar dat is niet zo, en dat heeft te maken met het specifieke karakter van zijn individualisme. ‘Individualisering van de samenleving’ mag als begrip vleugeltjes hebben gekregen, ‘individualist’ allerminst. Het is zelfs een karakteristiek die iemand nog maar zelden opgeplakt krijgt, en wanneer het gebeurt kijkje benieuwd op. Individualiseren schijnt men toch vooral in groepsverband te doen.
DE INDISCHE JAREN VAN E. DU PERRON
door Kees Snoek
Uitgever Nijgh & Van Ditmar, 428 p., f 65,-
E. du Perron en zijn vrouw Elisabeth de Roos in Indië
collectie rob nieuwenhuys
Het individualisme van Du Perron was bovenal een hardnekkige passie om ‘trouw aan zichzelf’ te blijven, zoals hij het zelf meerdere keren heeft genoemd. ‘Trouw aan zichzelf’ wilde zeggen: trouw aan eigen sympathieën, smaak, oordelen, aan wat iemand tot mens maakt, aan eigen waarheden, aan gevoel voor kwaliteit en niveau. Wat bij Du Perron tegelijk inhield: een actieve afschuw van bekrompenheid, geborneerdheid, slaafsheid, sentimentaliteit (maar niet van sensitiviteit), hypocrisie en van alles wat zich maar schikt, zich verschanst in functies of in zelfgebakken gevoelens van superioriteit. Het polemische individualisme van Du Perron veronderstelde ook ‘moed’ en de bereidheid ‘risico's’ te lopen, begrippen die in onze tijd (met zo weinig weerstanden en zo'n groot absorptievermogen) een archaïsche indruk maken. Het specifieke individualisme van Du Perron ontstond uit de verdediging van zijn ‘zo delicate en eindeloos variabele zelf’ en het aanvallen (met de allure van Don Quichot) van alles wat ‘zuiveren poep’ was.
De Indische jaren van De Perron beslaan twee perioden: van zijn geboorte in 1899 tot 1921 en van eind 1936 tot half 1939. Hij keerde in 1936 terug naar Indonesië omdat hij dacht er makkelijker vast werk te vinden, omdat de politiek in Europa de verkeerde kant opging en omdat hij zich wilde confronteren met het land van zijn jeugd. De tijd dat hij er was betekende geen breuk in zijn strijd tegen de zuivere poep. Die werd zelfs verhevigd toen al snel bleek dat in de reacties op zijn in 1935 verschenen Het land van herkomst een mentaliteit de kop had opgestoken die hem bekend voorkwam van de Nederlandse NSB. Het boek was pornografie, het was intellectueel en cynisch. Er werd actief stemming tegen hem en zijn Nederlandse vrienden gekweekt, met name door de hoofdredacteur van de Java Bode H.C. Zentgraaff, wat er onder meer toe leidde dat hij een behoorlijke vaste baan wel op zijn buik kon schrijven. Het duurde geruime tijd eer hij een klein baantje als archivaris op het Landarchief in Batavia kreeg en bijna een jaar voordat hem een letterkundige rubriek in het Bataviaasch Nieuwsblad werd aangeboden.
Over de Indische periode van Du Perron zijn we niet slecht ingelicht: J.H.W. Veenstra schreef zijn boek D'Artagnan tegen Jan Fuselier over Du Perron contra Zentgraaf, en er zijn de brieven aan Ter Braak en vele andere vrienden die van zo'n een epistolaire razernij (acht dundrukdelen) getuigen dat je het gevoel krijgt alles wel te weten. Bij ontstentenis van de complete biografie die Veenstra over Du Perron in petto heeft is het boek van Kees Snoek niettemin alleszins welkom, vooral omdat alles uit deze perioden nu een hechte samenhang heeft en alle personages die een rol speelden in Du Perrons Indische tijd een gezicht krijgen. Snoek stelt zich dankbaar op ten opzichte van degenen die eerder over Du Perron en Indië hebben geschreven, maar toch waagt hij het voorzichtig met hen van mening te verschillen. Du Perrons Parijse vriend Pascal Pia, Jan Greshoff en Rob Nieuwenhuys waren alle drie van mening dat Du Perron zich in Indonesië ver-
Vervolg op pagina 4