‘Mijn boek is een verzet tegen de moedeloosheid’
In gesprek met de Tsjechisch-Duitse schrijfster Libuše Moníková
Gerda Meijerink
Hoewel lang voor de grote omwenteling in Tsjechoslawakije geschreven (in 1987), vertolkt de roman ‘De façade’ van Libuše Moníková met humor de stemming onder intellectuelen aan de vooravond van de veranderingen. Het boek werd in veel talen vertaald en verscheen vorig jaar ook in het Nederlands, bij uitgeverij Van Gennep (440 pagina's, f 48,50). Gerda Meijerink sprak met de schrijfster.
Na twee korte romans die geringe aandacht kregen, werd haar derde boek de gebeurtenis van het jaar 1987: aan Die Fassade van de Tsjechisch-Duitse auteur Libuše Moníková, uitgegeven door Hanser Verlag, werd al vóór het verschijnen de Alfred Döblinprijs toegekend, een prijs die sinds de instelling ervan door Günter Grass garant heeft gestaan voor belangwekkend en kwalitatief hoogstaand proza. Uitgeverij Van Gennep was er als eerste bij om het boek in Nederlandse vertaling uit te brengen, andere landen - Italië, Finland, Zweden, Frankrijk, Spanje, binnenkort ook Amerika - volgden. Merkwaardig: terwijl de belangstelling voor het boek overal groot was - Le Monde loofde het op alle fronten - was de reactie in ons land tot dusver lauw. Bestond er verwarring over de vraag of het bij De façade om een Duitse, dan wel om een Tsjechische roman ging? Libuše Moníková is Tsjechische van geboorte. Zij groeide op in Praag, studeerde germanistiek en anglistiek, promoveerde, maakte de Praagse Lente mee en ging in 1971, nadat ze met een Duitse man was getrouwd, naar de Bondsrepubliek. Haar eerste roman, Eine Schädigung (1981) schreef zij meteen in het Duits, evenals de volgende: Pavane für eine verstorbene Infantin uit 1983. Deze boeken spelen in de Bondsrepubliek Duitsland en Tsjechoslowakije neemt een ondergeschikte plaats in, maar de stof in De façade is zo Tsjechisch als het maar kan, en het is niet erg verwonderlijk dat deze roman in de recensie in Le Monde zonder meer tot de Tsjechische literatuur wordt gerekend, voorbijgaand aan het feit dat hij in het Duits is geschreven.
Libuše Moníková sprak onlangs in De Balie in Amsterdam over de invloed van de politiek op haar werk. Net terug uit Madrid, waar ter gelegenheid van de vertaling van De façade in het Spaans een interview voor de tv werd opgenomen, is ze vermoeid, maar spreekt geestdriftig over haar boek en over de omwentelingen in haar geboorteland.
Wat was de reden om in een vreemde taal te gaan schrijven?
‘Ik denk dat het uit een diep respect voor de Tsjechische taal is,’ zegt ze, ‘een respect dat me allerlei aarzelingen en onzekerheden oplevert. Met Eine Schädigung, dat onder andere over een verkrachting gaat, ben ik in het Tsjechisch begonnen, maar het ging niet, het werd pathetisch en pijnlijk, ik had niet genoeg afstand tot mijn eigen taal. Met het Duits, hoe moeilijk dat in het begin grammaticaal en semantisch ook was, beschikte ik over een soort filter voor mijn bewustzijn, ik werd tot precisie gedwongen, de vreemde taal gaf me een logica waarover ik in het Tsjechisch niet beschikte. Het betekende het afscheid van mijn moedertaal en ik weet dat ik als schrijfster daarheen niet kan terugkeren.’
Behalve afstand door middel van de taal is er ook de geografische afstand tot Tsjechoslowakije, tot Praag. Hoe bepalend is die voor het boek?
‘Wanneer ik in Praag was blijven wonen zou ik niet zo'n optimistisch boek hebben kunnen schrijven. Dan was ik, zoals de meeste mensen die de teleurstelling van 1968 hebben beleefd, moedeloos en sceptisch geworden. Mijn positie in de diaspora bood me de luxe om aan de idee vast te houden dat er ook in een repressief systeem individuele vrijheid mogelijk is, dat vrijheid een innerlijk gegeven is, los van de wereld rondom. Dat heb ik willen beschrijven. Door de recente ontwikkelingen in mijn land heb ik gelijk gekregen: er bleek zelfs na twintig jaar bezetting een enorm potentieel aan vrijheidsdrang en moraal en fantasie bewaard gebleven te zijn. Ik denk dat de schoonheid van de stad Praag daarmee te maken heeft. De liefde en de eerbied voor de schoonheid hebben de ouderen op de kinderen overgedragen, de architectonische esthetiek heeft een grote ethische waarde, de oude waarden, waaraan ook Havel in zijn nieuwjaarstoespraak refereerde, zijn nooit verloren gegaan. Kijk maar naar de jeugd, die heeft uiteindelijk de revolutie mogelijk gemaakt. De jeugd en de intellectuelen.’
Libuše Monícová
isolde ohlbaum